Categorie archief: zielengroei

‘Een kleine geschiedenis van het zelf’ @groene #ziel #geest #zelfkennis #Oosterse-inzichten

Stelling: Aangezien in de inleidende zin hieronder wordt gesteld/geponeerd dat ‘we er nog niet uit hoe lichaam en geest zijn verbonden’, valt het tegendeel te bewijzen, als er maar de oosterse religies zoals de veda’s, hindoeïsme, boeddhisme en taoïsme bestudeerd worden, maar dat gebeurt niet omdat die wijsheden ‘een ver van mijn bed’ gegeven zijn. Daarom hierbij het antwoord: de westerse wetenschap met haar materiële paradigma – dat de geestelijk/spirituele thema’s niet thuis horen in de meetbare onderzoekswerkelijkheid -, maakt dat er dus bestaande oeroude teksten en antwoorden op deze levensvragen onbenut blijven. Die antwoorden bestaan dus wel: er bestaat een verband tussen lichaam, geest en ziel maar die is niet onbekend omdat in deze westerse wereld nog uitgegaan wordt van 19e eeuwse darwinistische basisbegrippen en niet verder is gekomen dan dat alleen. Daarvoor zijn de academische paradisma’s  verantwoordelijk. Tragisch, maar waar.  

Kun je jezelf eigenlijk wel kennen?

Sinds mensenheugenis zijn we er nog niet uit hoe lichaam en geest zijn verbonden. Lukt het ons ooit een coherent beeld van ons zelf op te bouwen? Overpeinzingen vanuit een hersenscanner.

*Deze zin klopt inhoudelijk dus niet; geestelijke wijsheid uit het oosten wordt in ons werelddeel genegeerd.

Arthur Eaton, De Groene A’dammer, 21 december 2022 – verschenen in nr. 51-52

‘U mag de rode lijnen volgen naar de afdeling neurologie.’ Mag, zegt de vrouw achter glas, alsof ik een keuze heb. Dus ik achter die lijnen aan.

Als ik de afdeling heb gevonden, trek ik een nummertje en ga ik zitten. Om me heen allemaal grijze bolletjes die omhoog turen naar een scherm waarop steeds nummers verschijnen. ‘Mijn beurt’, zegt de oude baas in een stoel tegenover me, en staat met moeite op.

Dit ziekenhuis is ooit gebouwd als een dependance van een kerk. Het zit nog in de naam. In het aangezicht van leed en ziekte zijn we allemaal verloren zielen, denk ik een beetje pathetisch terwijl ik mijn rugzak neerzet. Erg lang kan ik er niet op mediteren, mijn nummer verschijnt al gauw.

Ik word opgehaald door een vriendelijke zuster. Ze geeft me een soort schort en laat me zien waar ik me kan omkleden. Als ik klaar ben, legt ze me geduldig uit wat een fMRI is – een serie scans van de hersenen die de activiteit ervan in kaart brengen – en hoe de machine werkt. Het ding ziet eruit als een vliegtuigmotor. ‘Wil je muziek op?’ vraagt ze. ‘Het is nogal een lawaai daarbinnen.’ Liever niet, maar ik krijg toch twee oortjes in zodat de vrouw me tijdens de procedure instructies kan geven.

Het infuus is voor de contrastvloeistof, zegt ze. ‘Zit het allemaal goed zo?’ Zo ongeveer wel ja. Het laatste wat ik zie voordat ik de magnetron word ingeschoven is het bekende blauwe logo van Philips. Vreemd geruststellend in deze context. ‘Knipper als je me kunt horen.’ En dan ontstaat me toch een kabaal.

Ik probeer het geluid te negeren door mezelf af te leiden. Wat is een betere plek om na te denken over de geschiedenis van het zelf dan in een hersenscanner? Elke keer als een elektronische stem zegt: ‘de volgende scan duurt vijf minuten’, moet ik aan Lieke Marsman denken.

De meesten van ons hebben een vanzelfsprekend gevoel van innerlijke samenhang. Het gevoel dat alles wat we zien, voelen en ervaren niet gefragmenteerd en onsamenhangend is, maar op de een of andere manier bij elkaar hoort. Gedachten, herinneringen, gevoelens: ze zijn van ‘mij’. We weten allemaal waar we het over hebben als we ‘ik’ zeggen, en toch is het een glibberig onderwerp.

*Geen glibberig onderwerp als we de moeite zouden nemen om geestelijke literatuur tot ons te nemen.

Probeer maar eens uit te leggen wat dat zelfgevoel precies inhoudt. Als ik het heb over mijn ‘zelf’, heb ik het dan over mijn innerlijke theater van gedachten, of de contouren van mijn huid? Waar eindigt mijn lichaam en begint mijn geest? Kan ik mezelf eigenlijk wel kennen?

*Zelfgevoel zijn alle gevoelens die door je eigen persoonlijkheid worden opgeroepen bij alles wat we thuis of buitenshuis observeren en waarnemen; over jezelf of over de indrukken die van buitenaf bij jezelf binnenkomen. het gaat dus inderdaad over je eigen innerlijke theater van je gedachten maar niet per se over de contouren van mijn huid, tenzij de huis irritaties oplevert. Dan word je erop attent gemaakt. E  wat betreft het onderscheid tussen lichaam en geest, ook een simpel antwoord: de geest is ‘de wereld van’ het eigen denkwezen (hersenen) maar ook gecombineerd het je gevoelsindrukken. En de slotzin is voor velen een vraag, maar voor geestelijk bewust levende mensen een feit: je kunt jezelf zeker kennen als je ook de hier genoemde basisbegrippen lichaam/geest/ziel goed hebt overdacht en daar komen de meeste mensen moet aan toe. Helaas, want dat zou veel gepieker overbodig maken.

‘Voor een denker als Descartes was het duidelijk: ik denk, dus ik ben. Het is het beroemdste gezegde uit de westerse filosofie. Dat samenvallen van het zelf met je gedachten was lange tijd de norm. Ver vóór Descartes zei de Egyptische filosoof Plotinus al iets soortgelijks. Nog altijd is ons zelfbewustzijn een belangrijk aspect van ons zelf, maar niet meer het enige.

Er zijn veel verhalen te vertellen over de geschiedenis van het zelf. Een overzicht schiet noodzakelijk tekort. U moet het me maar vergeven: ik lig in een hersenscanner, tenslotte.

*Als je in een hersenscanner terecht bent gekomen, dan is het te laat om met die vragen aan de gang te gaan, want heb je die kansen om dat te overdenken al ruimschoots laten liggen.

Ooit, laten we zeggen in de Middeleeuwen, hadden we een ziel. De ziel was immaterieel en onsterfelijk; heel en ondeelbaar. Na mijn dood leefde mijn ziel voort. Ergens, in een hemel of een hel, of iets ertussenin, dolen nu nog alle talloze zielen van de mensen die tot nu toe leefden. Althans, dat stel ik me zo voor.

*Ook hier klopt de eerste zin niet: het is geen kwestie dat we ‘ooit’ een ziel hadden, aangezien ieder mens – en levend wezen dat bezield is – een ziel heeft. Dat is het brondeeltje dat ik ieder mens altijd aanwezig is en op aarde binnen in je eigen lichaam, dat als ‘energiedeeltje’ ergens in je lichaam ‘ligt’ of ‘aanwezig is’; maar inderdaad ‘immaterieel’ (onstoffelijk) en daarom door geen arts of medisch meetinstrument aanwijsbaar/zichtbaar.

Mijn lichaam was gastheer van de ziel. Als je geboren werd kwam je ziel in je lichaam, verbleef er een poosje, stuurde het geheel aan, en verdween dan weer met de dood. Lichaam en ziel stonden zo tegenover elkaar. Dat was eeuwenlang de overtuiging van velen, in Europa althans: dat het stoffelijke lichaam aan de ene kant stond, en de onsterfelijke ziel aan de andere.

*Vanuit de oosterse ‘wijsbegeerte’ – lees: genoemde geestelijke literatuur – klopt het bovenstaande ook niet: in plaats van “Mijn lichaam was gastheer van de ziel” zou het anders – omgekeerd – geformuleerd kunnen worden, namelijk dat de eeuwige ziel bij de geboorte op aarde plaats neemt in het lichaam –  in dat net geboren babylijfje – en dat tot aan het overlijden – na een lang of kort leven – daarin blijft leven, omdat de ziel dan vertrekt naar een volgende levensbestemming elders binnen het uitspansel en het lichaam dus ophoudt te functioneren; omdat het stervensproces intreedt. De ziel van een ieder is onsterfelijk en dus ‘eindeloos en oneindig lang’ levend – door alle universa heen – maar ieder lichaam – als reisinstrument – is tijdelijk omdat het gebonden is aan de aarde omdat we anders niet kunnen eten en reizen. Zodra de ziel vertrekt, heeft het lichaam zijn doel en taak bereikt en beëindigd.

Zo zadelde de predikant ons op met een zondig lijf en een geest met morele verantwoordelijkheid. De geneeskunde ontwikkelde zich juist in tegenovergestelde richting: zij beschreef het lichaam als een soort ontzielde machine, waardoor we ziekte zijn gaan zien als een mechanisch defect.

*Deze onvolmaakte wereld én wetenschappelijke onvolmaakte medische sector kunnen vanwege deze beperkte – dus die onvolmaaktheid – omstandigheden niets anders dan maar een verklaring te verzinnen: onze kennis reikt niet verder dan de veronderstelling dat het lichaam als een soort ontzielde machine gezien moet worden. Dat is je reinste flauwekul en dus onjuist omdat de biologische en medische wetenschap de verkeerde weg of richting is ingeslagen: het lichaam is geen ontzielde machine, maar omgekeerd: het lichaam is dat wat voor de mens zo belangrijk is, kunnen eten en zichzelf in leven houden, waarbij het gestuurd wordt door de ziel en gevoed/gestuurd door kennis over morele verantwoordelijkheid. We mogen rustig aannemen dat iedere oosterse – Aziatische en mogelijk ook Afrikaanse – arts de functie van de zie heel goed begrijpt en zelfs vanuit zijn cultuur heeft meegekregen in de eigen opvoeding. Geen probleem dus. Alleen het westerse denken is achtergebleven.

‘In de zeventiende eeuw werd die harde scheiding tussen lichaam en geest in twijfel getrokken door Verlichtingsdenkers, in het bijzonder door John Locke. Nu hoor ik u denken: John Locke? Was dat niet de Engelse liberale politiek filosoof? Ja, ook. Maar naast filosoof was hij arts, en hij bedacht dat een deel van onze ziel afhankelijk moet zijn van het lichaam: een deel van de ziel hóórt volgens hem bij het lichaam.

*Interessant weetje!

Ik zie het hem schrijven, bij kaarslicht: ‘The body too goes to the making of the man.’ En net als ons lijf, kan het lichamelijke deel van onze ziel ziek of gezond zijn. Niet goed of fout, zoals onze christelijke broeders dachten, maar ziek of gezond.

Dat luidde een nieuwe manier van denken over onszelf in. Een die voortduurt tot op de dag van vandaag, en waardoor we misschien wel kunnen zeggen dat de grondlegger van de psychologie niet Descartes is, en zeker niet Freud of Jung, maar John Locke. Hij noemde dit materiële aspect van de ziel de ‘mind’. En zijn inzicht leidde tot de studie van de moderne psychologie: het categoriseren, beschrijven en proberen te begrijpen van het materiële aspect van de ziel.

*Over dit laatste zijn meningsverschillen mogelijk. De oosterlingen kennen geen ‘materieel aspect van de ziel’, maar een volwaardig immaterieel en dus geestelijk deeltje nondualiteit in het menselijk lichaam waardoor de Bron contact kan onderhouden met ieder lichaam en dus met ieder mens. De ziel is dus te beschouwen als een samenhangende en samenwerkende ‘constructie’ tussen macro én micro: de grote kosmische geestelijke Bron als motor die de creatieve en scheppende Bronkracht is op macroniveau enerzijds, en het menselijk leven via de ziel als microcelletje maar ook immaterieel in het menselijk lichaam anderzijds.   

‘Het is jammer dat we in het Nederlands geen woord hebben voor mind, laten we het dus maar op ‘geest’ houden. In elk geval werd het mogelijk om te bestuderen op welke manieren onze geest ziek of gezond kan zijn. Er was daarmee een belangrijke stap gezet in de transformatie van de ziel naar het zelf: de erkenning dat lichaam en geest op de een of andere manier bij elkaar horen.

Het gebonk stopt even. Ik hoor een klik door mijn oortjes. ‘Lig je nog goed?’ vraagt de vrouw.

‘Ja, prima’, lieg ik.

‘Oké. Dan ga ik nu de contrastvloeistof toedienen.’

Voor freudianen was de geest een huis vol onontdekte kamers. Het grootste deel van onszelf is gehuld in duisternis, zagen ze.

*Maar bedoelden waarschijnlijk ‘onzichtbaar’ in plaats van duisternis.

‘Ik dacht eerlijk gezegd dat die allang was toegediend, maar dan voel ik door mijn linkerarm een koud stroompje lopen dat langzaam richting mijn nek en hoofd kruipt. En dan begint de machine weer te bonken en te zoemen.

‘Amerika is als geen ander land ontvankelijk voor het idee van mentale genezing’, kopte The New York Times in 1913. Drie jaar ervoor zei Sigmund Freud tegen Carl Jung terwijl hun schip de haven van New York in voer: ‘Ze hebben geen idee, maar we brengen ze de pest.’

Wat de psychoanalytici in werkelijkheid kwamen brengen was een idee van het zelf. Een verdeeld zelf. Een zelf dat niet onsterfelijk was, zoals de ziel dat ooit was, maar vergankelijk en kwetsbaar. Net als Locke geloofde Freud dat onze geest niet goed of slecht is, maar ziek of gezond. En wat ons ziek maakt is het conflict tussen de verschillende versies van onszelf ín onszelf.

*Een zelf dat niet onsterfelijk was, zoals de ziel dat ooit was, maar vergankelijk en kwetsbaar’, maar zoals Pim van Lommel gisteren in een interview in de Volkskrant meldde: de ziel én dus ‘het zelf’ – vanwege het bewustzijn dat actief blijft buiten het lichaam zoals aangetoond via BDE[i] -, de ziel is wel onsterfelijk! ‘Dezelfde’ ziel  gaat leven na leven mee in het bewustzijn van ieder mens.

‘De geest was voor freudianen niet iets transparants, niet de koele zelfkennis van Descartes, maar juist een huis vol onontdekte kamers. Het grootste deel van onszelf is gehuld in duisternis, zagen zij. Er zijn vele verdrongen versies van onszelf: de driften en de onacceptabele gedachten die steeds weer aan de deur kloppen. Zo zit ons zelf ingeklemd tussen de noden van het lichaam en de morele eisen van de buitenwereld. En tegelijk houdt het al die verschillende versies van onszelf bij elkaar.

*Razend knappe constructie van het ‘ons zelf’.

‘Niet geheel toevallig schreef Freud dit alles op in het Wenen van rond 1900: een multiculturele stad, vol progressieve stemmen, liberalen, conservatieven. Op de straathoeken kon je zowel Sachertorte als anarchistische pamfletten kopen. Ons zelf is een smeltkroes, zag Freud: een parlement vol tegenstrijdigheden.

Nu was Freud natuurlijk niet de eerste die dit beweerde, schrijvers en dichters gingen hem voor, maar de freudiaanse beweging was wel erg effectief in het uitdragen van de boodschap. Binnen de kortste keren werden psychoanalytische opvattingen over ons mentale leven in Europa en de VS gemeengoed. En vandaaruit verspreidde het zich over de hele wereld. De spreekkamer werd het laboratorium van het humanisme; de divan de nieuwe biechtstoel.

We begonnen onszelf te zien als psychologische wezens. Bij Freuds overlijden schreef W.H. Auden over hem dat zijn gedachtegoed een climate of opinion was geworden. Tot op zekere hoogte waren we nu allemaal freudianen. In elk geval was de ziel definitief naar de achtergrond verdwenen; de twintigste eeuw was de eeuw van het zelf.

Plotseling stopt het geraas om me heen. Ik lig al zo lang stil dat ik mijn armen en benen niet meer voel. Met wat moeite hijs ik mezelf uit het apparaat. De vrouw komt me tegemoet: ‘Over drie weken krijgt u de uitslag. De dokter zal die met u bespreken.’ Het is vreemd, maar ik voel dat de vrouw koeler tegen me is nu de procedure is afgelopen. Een goed teken, denk ik hoopvol, misschien is er niks op de scans te zien. Ik kleed me aan en loop langs het park naar de tramhalte. Al met al ben ik blij dat het voorbij is.

(…)

*Een uiterst boeiend artikel met heel veel denkstof om het nieuwe jaar mee in te gaan! Dank aan de Groene Amsterdammer!

https://www.groene.nl/artikel/kun-je-jezelf-eigenlijk-wel-kennen


[i] Bijna-door-ervaring

Het verschil tussen de ziel en het Hogere Zelf [2]

Vraag: Kan in regressiesessies ook ervaring opgeroepen worden die zielenbroers en – zussen hebben meegemaakt?

Antwoord van Confucius: Ja, dat kan! Laten we deze vraag wat uitvoeriger beantwoorden. Jullie zijn ooit allemaal op een gegeven moment dit duale universum binnengegaan. Voor die tijd waren jullie een scheppingsgod [maar wel onbewust!]. Bij binnenkomst in het duale universum splitst deze scheppingsgod zich op. Een deel blijft androgyn en verder is er een uiteenlopend aantal broers en zussen.

Allen die voorheen een scheppingsgod waren, vormen dan een bepaald aantal personen samen met het Hogere Zelf. Dat is de zielenfamilie. Vervolgens incarneert iedereen die een mannelijk of vrouwelijk geslacht heeft  gekregen naar de Aarde of naar een andere planeet. Julie doen verschillende ervaringen op. Jullie blijven je voortdurend ontwikkelen samen met je zielenbroers en -zussen. In de regel werden jullie apart van elkaar geboren. Een voorbeeld: stel, je zielenfamilie bestaat uit een goddelijk Hoger Zelf dat androgyn is en uit vier zielenbroers en -zussen, van elk twee. Twee van hen zijn altijd in de materie geïncarneerd. Wanneer ze dit leven – dat misschien zeventig, tachtig jaar duurt – hebben voltooid, komen ze weer terig in het fijnstoffelijke gebeid en de andere twee, die de hele tijd bij het Hogere Zelf waren em konden uitrusten, worden nu geboren en brengen een leven op Aarde door. Zo wisselen jullie elkaar steeds af. Jullie ontwikkelen je ongeveer even snel.

Stel je nu voor dat een van jouw zielenbroers bij een aardse gebeurtenis geweest die veel mensen heeft aangetrokken. Laten we de ondergang van de Titanic nemen. Een van jouw zielenbroers- of zussen zat op dat schip. Dan zou het zomaar kunnen dat jij gefascineerd bent door dit schip. Je leest er allerlei boeken over. Je ervaart een soort enthousiasme waar je geen logische verklaring voor hebt. Je weet niet waarom je zo gefascineerd bent door de Titanic en dat dit met je zielenbroer heeft te maken. In de regel is dit niet iets wat bij je opkomt.

Wanneer je dan regressie doet, kun je het gevoel hebben dat je aan boord van dit schip was, hoewel het niet je eigen ervaring is. Die ervaringen worden je dan via het Hogere Zelf toegespeeld.

Jouw eigen incarnatie-ervaringen zijn heel sterk met emoties verbonden. De ervaringen van een zielenbroer beleef je wat afstandelijker.  Je ziet wat er gebeurt en je kunt je er ook in verplaatsen, maar de heftige emoties zijn er niet. Je bent meer een toeschouwer.

Socrates, Jezus en Boeddha [7]

[166] Hierover verklaart hij zich overigens nader in de Phaedo, de laatste dialoog over dood en onsterfelijkheid. Plato was er op die dag niet bij, maar verlaat zich op het verslag van zijn metgezellen en geeft de dialoog met gevoel weer: ‘Ik wil jullie nu de achtergronden uiteenzetten van mijn opvatting dat degene die zijn leven werkelijk aan de filosofie heeft gewijd, uiteraard vol goede moed is als hij gaat sterven en dat hij er alle vertrouwen in heeft dat hem na zijn dood ginds de grootste zegeningen ten deel zullen vallen. […]  De gewone mensen weten dat de ware filosofie niets dan een leerweg is, een voorbereiding op de dood. Wanneer dit zo is, zou het toch raar wezen als zij hun hele leven slechts daarnaar streven, om wanneer hun dood nadert, zich te verzetten tegen hetgeen waar ze zich al zo lang aan wijdden en dat ze nastreefden?’ (Phaedo, 63e-64a). Vandaar dat hij voortdurend hetzelfde advies geeft: ‘Dit alles dient ons moed te geven wat onze ziel betreft. Wanneer we tenminste in ons leven die genoegens en opsmuk van het lichaam hebben afgewezen – in de overtuiging dat het om iets oneigenlijks gaat, wat ons meer kwaad dan goed doet – maar ons juist hebben ingespannen voor de genoegens van de studie en zo de ziel niet met oneigenlijke doch met de bij haar passende opsmuk als bezonnenheid, gerechtigheid, dapperheid, vrijheid en waarheid hebben gesierd. Zo moeten we wachten op de reis naar de andere wereld, bereid om af te reizen wanneer het lot ons roept’ (114e-115a).  

Socrates blijft daarom steeds maar herhalen: ‘Zorg niet meteen voor jullie lijf en goed, maar eerst en vooral voor jullie ziel, opdat deze zo deugdzaam mogelijk mag zijn’ (Apologie, 30b). In woorden die opvallend veel op die van de Boeddha lijken, waarschuwt hij voor de schade die het lichaam aan de ziel kan betrokkenen wanneer het haar dwingt zijn verlangen te bevredigen: ‘Zolang we namelijk ons lichaam hebben en zolang onze ziel door zo’n kwaad is bedoezeld, kunnen we datgene waar we naar streven – we noemen dat waarheid – nooit geheel verwerven. Het lichaam is door de verzorging die het eist aanleiding voor duizend en één zorgen’ (Phaedo, 66b). Hij benadrukt: ‘Het lichaam leidt ons nooit naar wijsheid. Want oorlog, oproer en strijd zijn aan niets anders te wijten dan aan het lichaam en zijn verlangens. Alle oorlogen ontstaan uit behoefte aan geld en tot die behoefte worden we gedwongen door ons lichaam, dat ons als slaven laat werken. (66c-d). Toch is Socrates geen voorstander van strenge ascese of van kastijding van het lichaam (68e-69a). De methode die hij en overigens ook de Boeddha aanhangt, is die van de ‘zelfbeheersing – tenminste wat de mensen zelfbeheersing noemen: je niet laten beïnvloeden door je begeerten, maar daar geringschattend en ingetogen mee omgaan.’ (68c); want ‘elk genot en elk verdriet spijkert de ziel als het ware aan het lichaam vast en maakt haar lichamelijk, zodat zij gaat veronderstellen dat alles wat het lichaam voor waar houdt ook waar is’ ( 83d).’

Wordt vervolgd

VISIOEN 15 ~ HET LEVEN EN DE LEVENSOPDRACHT en die luidt: je ziel leren kennen, want vanuit de aarde beschouwd een loodzware opdracht

HIDDINGA, LEVENSOPDRACHT

[127] Ik voelde dat ik mijn lichaam achter me liet en ontmoette de begeleidster die mij altijd vergezelde op de reizen in de geest. Na enige tijd kwamen we in een vreemde ruimte die verschrikkelijk mooi was, maar dan niet in aardse zin. Hoewel het de indruk gaf een soort gewelf of gotische hal te zijn, was het geheel toch anders, alsof er geen werkelijke stoffelijke muren en dergelijke waren. Er waren versieringen. Ze waren heel erg mooi, maar ook beslist onaards en zij leken als een hologram driedimensionaal in de ruimte gepositioneerd te zijn. Er was een geweldige stilte en rust en ik voelde alle spanningen van mij afglijden. Ik kon me niet herinneren dat ik ooit een dergelijke volmaakte ontspanning had gevoeld als in deze ruimte. Maar plotseling werd de verbroken door een stem, die niet uit een specifieke richting leek te komen maar gewoon overal aanwezig was. De stem sprak: ‘Wat zoek je op dit moment? Als je naar de waarheid zoekt, hoe weet je dan of dit ook de werkelijkheid is? Kijk nu en leer.’

De ruimte werd nu heel mooi en heel helder verlicht. In het midden leek zich een groots wezen te bevinden dat iets in zijn hand hield. Het wezen had een blauwgrijze mantel aan en hield de hand waarin het object aanwezig was, naar mij uitgestrekt alsof het mij verzocht om dichterbij te komen en te kijken. Ik ging nu dichterbij staan, keek in zijn hand en zag dat het een mooie kleine blauwe bol was. Het was de aarde. Het wezen hield de bol heel voorzichtig in zijn handen en na een gegeven ogenblik liet hij de bol los en de bol zweefde langzaam van hem weg en vervaagde. Ik hoorde nu de stem weer. ‘Dit beeld is mijn beeld en ik houd de aarde vast zoals alles in de gehele schepping al eeuwenlang is vastgehouden. Ik laat niets los en zolang de aarde wordt vastgehouden, bevindt elk mens en elke levensvorm zich in mijn hand en ik zal het niet loslaten voordat de tijd daar is. Deze tijd is nabij, want een nieuwe vorm zal ik gereedmaken, zodat elke ziel een nieuwe periode van vrede, en geluk, maar ook van hard werken, leren van lessen en geestelijke ontwikkeling mee kan maken. Op het moment dat dit gebeurt, wordt alleen de stoffelijke vorm losgelaten, maar de essentie van het leven, de ziel, die komt weer terug in mij. Op het pad naar het licht komt de ziel in aanraking met veel vormen van kennis. Deze kennis stelt de ziel in staat om te leren, te groeien, te ervaren en om naar mij terug te komen, maar deze kennis is niet absoluut. Kennis en waarheid zijn relatief en variëren met het niveau van geestelijk bewustzijn. Net zoals jullie nu terugkijken op religies en ideeën van enige duizenden jaren gelden, zo zullen jullie ook eens terugkijken op alles wat jullie nu denken te hebben geleerd. Geloof, kennis, geestelijke bewustzijn, filosofie, alles is aan evolutie onderhevig, en de fase waarin men nu denkt heel veel kennis vergaard te hebben over de ziel is slechts een van die fasen die men moet doormaken voordat men het werkelijke licht en mij kan begrijpen. Op dit moment hoor je een stem en uit dit spreken zou je kunnen opmaken dat God een wezen is, maar dit is slechts een wijze van communiceren om jou, en met jou de mensheid, iets te vertellen en te laten zien. Als mens op de aarde hebben jullie bepaalde gedachten over God en over de ziel en alles wat daarmee verband houdt. Maar andere levensvormen hebben hun eigen wijze van beleven en dit is voor hen net zo werkelijk als wat jullie ervaren. Indien er echter een uitwisseling van gedachten zou zijn, dan komen jullie tot de ontdekking dat deze wijze van geestelijke beleving volkomen anders en zelfs tegengesteld is. Toch zijn beide waarheid, want ik ben in alles wat leeft en de mens is daar maar een heel klein onderdeel van. Met betrekking tot alle waarheden die je hebt kunnen zien is het daarom goed te bedenken dat alles wat je nu ziet slechts een onderdeel is van het bewustzijn van nu. Er is je de mogelijkheid gegeven om heel veel dingen te bevatten en ook te beschrijven en daarom is het je gelukt om alle redelijk zuiver weer te geven, waaronder een stukje toekomst, maar de werkelijke waarheid, dat is iets wat de ziel pas kan begrijpen als deze volledig in mij is teruggekeerd en geen enkele fase in de evolutie meer door hoeft te maken. Begrijp je dit?’

[Jaap Hiddinga, Eindtijd of overgang? Visioenen over de veranderingen die de aarde en de mensheid te wachten staan. Ankh-Hermes Deventer 2005, 127]

Waarom herkenning van de tweelingziel alleen maar via de ogen mogelijk is (en dan niet om via de ogen het lichaam af te glijden ter onderzoek)

Omdat ik in mijn blog https://jwjongejans2014.wordpress.com/2017/08/10/de-complete-ziel-wordt-afgesplitst-om-vanuit-die-scheiding-in-de-neutrale-zone-te-groeien-naar-samenvoeging-zodat-de-bewuste-tweelingziel-ontstaat/ via Jaap Hiddinga heb uitgelegd dat de complete ziel bij vertrek uit de hemelse sferen in de neutrale zone wordt opgesplitst in twee (of meer) delen, en dit als doel heeft om je beide afgescheiden zielendelen zo veel meer mogelijk uiteenlopende levenservaring te laten opdoen of aan te bieden, is het dus ook logisch dat als je na dat hele lange traject, die eonen lang kunnen duren, door verschillende universa heen maar vooral op aarde het Rad van Wedergeboorte hebt overwonnen en definitief uit 3D kunt vertrekken, dat je dan automatisch je aanvullende ziel herkent (want zo staat het in alle boeken beschreven!).

Waarom herken je je ware partner aan de ogen (dus)? Omdat de ogen niet voor niets de ‘spiegel van de ziel’ worden genoemd. Vanuit de ogen kun je toegang tot de ziel van de ander krijgen en dan voel je zo’n enorme harmonische energie op je afkomen, dat je weet dat dat je ware zielendeel is.

Maar zo loopt het maar heel, zelfs uiterst zelden aangezien het de overwinning op het Rad van Wedergeboorte maar één omstandigheid vereist en dat is volledige balans van je persoonlijkheid. Maar er komt ook iets anders bij kijken en dat is dat je idealiter spiritueel even ver moet zijn ontwikkeld. Zo ken ik mijn beste vriendin die nu gescheiden is, maar die tegen haar oude jeugdliefde is aangelopen (nu arts), maar vanwege zijn beroep spiritueel helemaal niet ontwikkeld is (voor de medici is immers alles wat met spiritualiteit te maken heeft zweverig gedoe).

Zij weet dus dat zij hem spiritueel moet gaan ontwikkelen en begeleiden en dat lukt al aardig, maar vanwege haar innerlijke gevoel dat hij haar tweelingziel is, is voor haar het ‘moment’ of wellicht haar hele verdere huidige leven afwachten hoe ver hij in dit leven komt. Anders gaat dus de ene helft hierna naar 5D (vrouw) en de man blijft in 3D totdat hij van dat genoemde Rad afstand heeft gedaan.

Daarom is de huidige transformatie een letterlijke waterscheiding: de overgang van 3D (materie) naar 5D (harmonie, vrede, liefde en licht) is een verschil van dag en nacht. Driedimensionaal en grofstoffelijk denken tegenover multidimensionaal denkend wezen.

Maar er is een tussenweg: als het leven hier wordt afgesloten zonder een fundamenteel perfecte of evenwichtige balans, zal die balans worden gecompenseerd in de tussenfase waarin iedere ziel terecht komt na de overgang (sterven). Dan is het via de terugblik mogelijk dat je je onbalanspunten zelf te herstellen als je niet noodzakelijkerwijs bepaalde maatschappelijke ervaringsmomenten als situatie moet doorlopen en opnieuw nodig hebt om je eigen standpunten of handelingsbekwaamheid te verbeteren.

Als er vragen hierover bestaan, dan zie ik ze wel verschijnen!

Namasté

Groeide je op met een ouder met psychische problemen? Geen probleem!

Waarom geen probleem? Stelling: De spiritueel ‘geoefende’ en ‘geïnspireerde’ burger weet dat zijn ziel alles weet over wat er gebeurt in het leven; en in dit ‘geval’ – deze tekst – betekent het dat je ziel weet dat je zou groeien met ouders die te kampen hebben met psychische problemen, omdat je er zelf voor gekozen hebt! En daarom was je ‘onbewust’ bekend met dit probleem, en je ziel maakt zich daarover dus geen zorgen omdat de uitkomst al bekend is: je leert ervan, want zo heeft je ziel dat bepaald!

‘Opgroeien met een ouder met psychische problemen is ingrijpend en heeft gevolgen tot in de volwassenheid. Het maakt een groot verschil of er aandacht en steun voor jou was vanuit je omgeving. Wanneer dit ontbrak, heb je waarschijnlijk veel eenzaamheid ervaren. Ook maakt het verschil of er voor jou gezorgd werd of dat je noodgedwongen de ouderrol op je hebt genomen.

Het opgroeiende kind is zich daarvan niet bewust en moet uit ondervinding gaan ervaren wat deze praktijk betekent voor je eigen ‘ervaringswereld’ die nog opgebouwd moet worden om bijbehorende emoties en worstelingen in de stof ook te leren kennen. Er ontstaat bij het opgroeien dus altijd een spanningsveld tussen ‘bewustzijn’ en ‘ziel’, tussen ‘leerervaring en ‘contact leggen met de ziel’. Daarom zijn opgroeiende peuters en kleuters nog tot hun 6e levensjaar helderziend en heldervoelend, zodat ze altijd contact kunnen hebben met hun aanwezige gids(en), want die gids is god.

[bron: https://www.nieuwetijdskind.com/groeide-je-op-met-een-ouder-met-psychische-problemen-2/?utm_source=rss&utm_medium=rss&utm_campaign=groeide-je-op-met-een-ouder-met-psychische-problemen-2&utm_source=Nieuwetijdskind+Magazine+Nieuwsbrief&utm_campaign=7057c91b0f-RSS_EMAIL_CAMPAIGN&utm_medium=email&utm_term=0_e02bc3e900-7057c91b0f-428685637&goal=0_e02bc3e900-7057c91b0f-428685637&mc_cid=7057c91b0f&mc_eid=5b24570dea]

Superieure zielengroei bij sociologe Christien Brinkgreve waarvan zij getuigt

 ‘Doorgrond je eigen verlangens en angsten’ (Fokke Obbema, Ten eerste/de Volkskrant, 15-4-19)

Zin van het Leven: Christien Brinkgreve, socioloog

Waarom is zelfinzicht belangrijk?, wil Fokke Obbema van socioloog Christien Brinkgreve weten. ‘Omdat in ieder mens zowel vitaliteit als destructiedrang huist.’

‘De zinvraag hoorde voor ons bij het domein van de religie en de metafysica. Dat hadden we juist verlaten. De vraag ‘hoe kun je een zinvol leven leiden?’ speelde wel, hoewel die ook al gauw als hoogdravend werd ervaren.’

Ook dit heeft met het menselijke evolutieproces te maken: alles gaat in golven, opgaande en neergaande curven. De jaren zestig waar Brinkgreve het over heeft, kunnen beschouwd worden als structurele hervorming en verbetering van de westerse samenleving, maar kent vanzelfsprekend keerzijden. Daartoe behoort ook dat de zinsvraag niet meer zinvol werd ervaren aangezien het domein van de religie en metafysica zinloos was geworden, want de nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen zouden daarvoor een oplossing gaan bieden.

Die generatie – waartoe ik ook behoor – zat er compleet naast maar dat konden we toen niet weten aangezien toen nog geen benul bestond over (meer)dimensionaal leven en energieën. Samenvattend: maatschappelijke en individuele onmacht werd als ‘arrogantie’ geprojecteerd. Arrogantie van de machteloze religies en metafysica die geen antwoord meer hadden op die bezinningsvraagstukken over het leven.     

‘’Mijn generatie heeft lang het idee gehad dat de bevrijding van religie, van het paternalisme en de verzuiling, kortom van alle beknellingen, alleen maar positief was. Wat we niet hebben beseft, is hoeveel we daarmee ook aan houvast verloren. We hebben ons enorm verkeken op religie – de gedachte dat de hele wereld het geloof vaarwel zou zeggen, is volkomen onjuist gebleken. Ik herinner me de schok in mijn kennissenkring toen iemand als James Kennedy, hoogleraar geschiedenis, zelf bleek te geloven en naar de kerk te gaan.’

Niet alleen dat de mensheid op dat moment zich verkeken heeft op het wezen van religie, maar vanzelfsprekend zat iedereen nog gevangen in de oude dogmata en paradigma’s van die ‘maatschappelijke instituties’. Dat is vandaag nog steeds het geval en daarom valt te  verklaren dat er nog geen vernieuwing van religies heeft plaatsgevonden in de vorm van een universele religie, dat ik de kern bestaat uit de erkenning dat de scheppingsmacht in de mens zelf verborgen ligt en wacht om ontdekt te worden. Dat zijn we van alle misverstanden en verkeerde opvoedingspatronen verlost om dat we ons ‘Zelf’ hebben ontdekt en we kunnen leren leven vanuit onze intuïtie of zielenbewustzijn.

‘’Ik denk dat alle vragen over zin of betekenis momenteel nodig zijn als tegenwicht tegen het overwegend materialistische denken – het idee dat het alleen maar over de economie gaat. De vraag naar de zin van het leven is van belang, omdat hij verwijst naar waarden die ons helpen te bepalen: wat doet er echt toe?

Hier staat onbewust – want per ongeluk – het nieuwe paradogma verwoord: het leven bestaat uit méér dan alleen het materialistische leven; en omdat de materie sterk is doorgeslagen (geraakt) of door toedoen van de mensheid te sterk is gegroeid door de menselijke hebzucht die de uitputting van de aarde en aardkorst heeft veroorzaakt, denkend dat alle mineralen zomaar voor het opscheppen lagen met onze (olie & gastechniek), in plaats van een levend wezen. Met de huidige klimaatveranderingen wordt steeds duidelijker dat we op de verkeerde weg bezig waren door de materie als de nieuwe godheid te aanvaarden (bij de meerderheid van de mensheid) en het inzicht van ‘Alles is Eén’ te miskennen. Aan dat misverstand wordt in de komende jaren een einde gemaakt.

https://krant.volkskrant.nl/titles/volkskrant/7929/publications/617/articles/888036/12/1

0-0

‘Als kind ervoer ze hoe haar moeder met perioden verdween in ‘een gapend ravijn waarin alles wat van waarde was geen houvast meer bood(…), ze leek bezet door een duistere kracht die zich niet liet verjagen’. Socioloog Christien Brinkgreve begint haar laatste boek, Het raadsel van goed en kwaad, met de depressies van haar moeder. Hoe zij zich oprichtte, maar ook weer terugviel – een eindeloze cyclus waarin destructieve en vitale krachten om beurten de overhand kregen. Dat herkent ze meer dan haar lief is. ‘Ik heb in aanleg dezelfde schommelingen als mijn moeder, al is het wel minder hevig en beter hanteerbaar’, zegt ze aan de tafel in haar tuinhuis in Egmond. Drie dagen per week zoekt ze er de stilte op.

‘Vitaliteit en destructiedrang, goed en kwaad – ze huizen in ieder mens, luidt haar betoog. Het is aan eenieder dat te onderkennen en met behulp van dat zelfinzicht ‘het leven zo in te richten dat de vitale krachten de ruimte krijgen’. Wat op individueel niveau geldt, geldt ook voor de samenleving. Het vitale vooruitgangsgeloof uit de jaren zestig en zeventig is niet meer; in deze tijd moet ervoor worden gewaakt dat ‘destructieve krachten’ niet de overhand krijgen.

‘Om het lot van haar moeder te ontlopen, zette ze vol in op de ratio: ‘Ik dacht: als ik het maar kan begrijpen dan kan ik me wapenen tegen die ellendige inzinkingen. Via de wetenschap hoopte ik greep te krijgen op mezelf en de wereld. Dat lukte maar ten dele, al heeft mijn honger naar inzicht me ver gebracht.’

‘Ze is al haar leven lang gefascineerd door wat mensen bezielt. ‘Dat wil ik begrijpen, ontrafelen. Met veel aandacht voor gevoelens – niet als irrationeel bijverschijnsel, maar als iets wezenlijks. Wie geen oog heeft voor onderliggende verlangens en angsten, begrijpt niets van de wereld.’

‘Als 18-jarige ontvluchtte ze de beklemmende sfeer thuis door met een dertien jaar oudere architect te trouwen: ‘Hij liet me een andere wereld zien: concerten, lezingen, Italië, de luiken gingen open!’ Haar vroege huwelijk liep vast, ‘doordat ik hem niet langer als vaderfiguur accepteerde’. Na zes jaar scheidde ze en ging ze zes jaar lang dagelijks in psychoanalyse. Aan het eind daarvan ontmoette zij haar huidige man, oud-VPRO-bestuurder Arend-Jan Heerma van Voss. Weer zeven jaar later, 36 inmiddels, kreeg zij haar eerste kind. Tegelijkertijd werd ze hoogleraar vrouwenstudies in Nijmegen, later gevolgd door een hoogleraarschap in Utrecht.

Inmiddels zijn haar zonen Daan en Thomas allebei rond de dertig en bekende schrijvers. Op 69-jarige leeftijd voelt ze zich ‘midden in het leven staan’, al heeft de dood enkele malen in haar nabije omgeving toegeslagen. ‘Mijn moeder is 96, mijn oma werd ook stokoud, dus dat geeft een vals gevoel van bescherming. Na mijn pensionering ervaar ik het geluk dat ik kan doen waar ik goed in ben – woorden vinden voor wat er in de samenleving speelt en vakgebieden met elkaar verbinden.’

Wat is de zin van ons leven?

‘Ik heb eerlijk gezegd helemaal geen behoefte aan een hogere bestemming of een bepaald doel. Voor mij is het genoeg een zinvol leven te leiden. Dat houdt in: goed zorgen voor de mensen om me heen, mijn kinderen, familie, vrienden. Maar ook mijn talenten inzetten voor zaken die ik belangrijk vind. Je kunt dus zelf zin aan je leven geven, maar ik zie geen evolutionair doel.’

Heeft de vraag naar de zin van het leven een grote rol in uw leven gespeeld?

‘Van jongsaf heb ik existentiële twijfels gehad die gingen over het geen zin hebben van het leven. Dat had ook te maken met mijn gevoel dat ik het leven niet goed aan kon, eerst als middelbare scholier, later als twintiger. Maar gelukkig heb ik ook altijd iets heel vitaals gehad. Ik kan enorm genieten van vriendschappen. Sommige uit mijn studietijd zijn een halve eeuw later nog belangrijk voor me. En ik geniet van muziek en boeken, dat zijn ook een soort vrienden.

‘Van die existentiële twijfels ben ik pas verlost toen ik kinderen kreeg. Dat was een sleutelmoment. Ik was 36 toen Daan werd geboren – een relatief oude moeder, maar eerder kon ik het echt niet aan. De kinderen hebben me van veel basaal gepieker verlost, ook al blijft er genoeg te piekeren over.’

Werd de vraag naar de zin van het leven in uw vriendenkring bediscussieerd?

‘Eerlijk gezegd hadden we het er nooit over. ‘We zijn op aarde, want we zijn geboren’, daar hield het ongeveer op. Ik zat in een atheïstische, intellectualistische, sociaal-democratische kring. De zinvraag hoorde voor ons bij het domein van de religie en de metafysica. Dat hadden we juist verlaten. De vraag ‘hoe kun je een zinvol leven leiden?’ speelde wel, hoewel die ook al gauw als hoogdravend werd ervaren.’

Kunt u die aversie tegen de zinvraag uitleggen?

‘Ik denk dat het werd gezien als een vraag die hoorde bij voorgaande generaties. Daar waren we aan voorbij, dachten we. Wij richtten ons op de samenleving als mensenwerk. In de jaren zestig en zeventig was het optimisme enorm – de betrokkenheid bij het leed van mensen aan de andere kant van de wereld groeide, er werd positief over de mondialisering gedacht en de secularisering werd als een bevrijding gezien. Als er een geloof was, dan in de wetenschap – vooruitgang werd gezocht in kennis en bevrijding van oude structuren.’

Hoe kijkt u erop terug?

‘Mijn generatie heeft lang het idee gehad dat de bevrijding van religie, van het paternalisme en de verzuiling, kortom van alle beknellingen, alleen maar positief was. Wat we niet hebben beseft, is hoeveel we daarmee ook aan houvast verloren. We hebben ons enorm verkeken op religie – de gedachte dat de hele wereld het geloof vaarwel zou zeggen, is volkomen onjuist gebleken. Ik herinner me de schok in mijn kennissenkring toen iemand als James Kennedy, hoogleraar geschiedenis, zelf bleek te geloven en naar de kerk te gaan.’

Is uw opvatting over religie veranderd?

‘Jazeker. Vroeger vond ik het geloof achterhaald en een beetje dom, hoe kon je dat toch allemaal geloven? Daar ben ik echt van teruggekomen. Zonder dat ik mezelf overigens religieus vind. Maar ik zie nu dat het over waarden gaat die ernstig verwaarloosd zijn.’

Welke waarden zijn dat?

‘De waarde van het behoren bij een gemeenschap, bij iets groters dan jezelf. De zorg voor elkaar, voor de aarde, voor de ziel ook, wat iets anders is dan de geest. Ik denk ook aan het verloren gaan van rituelen die helpen als je het gevoel hebt dat je er alleen voor staat. We hebben aan gemeenschapsgevoel ingeleverd. We missen ook een element van de zuilen, namelijk de verbinding die zij tussen laag en hoog, arm en rijk, legden. Ik denk dat mijn generatie nu een soort rouw over de schaduwzijde van de bevrijding en het individualisme ervaart, omdat er een erosie aan de gang is van die waarden. Dat hebben we niet gezien of gewild, maar die rekening slaat ons nu in het gezicht.’

Is de zinvraag nu wel relevant?

‘Ik denk dat alle vragen over zin of betekenis momenteel nodig zijn als tegenwicht tegen het overwegend materialistische denken – het idee dat het alleen maar over de economie gaat. De vraag naar de zin van het leven is van belang, omdat hij verwijst naar waarden die ons helpen te bepalen: wat doet er echt toe?

‘Je ziet momenteel een grote behoefte aan bezinning. Ik verwacht geen terugkeer van de oude religies, maar de behoefte waarin ze voorzagen, is er nog. Ze boden houvast. Het blinde proces van de evolutie, waarin er geen schepper meer is, is voor veel mensen een onveilig idee. De mens heeft behoefte aan iets groters dan hijzelf dat ergens op is gericht. Het idee van chaos of willekeur is bedreigend.’

Kan de mens zich wellicht aan de vooruitgang vastklampen?

‘Natuurlijk is die er: in de strijd tegen ziekten en armoede, in de afname van het aantal oorlogen. Je ziet ook voortgang op moreel vlak: denk aan de slavernij of de ondergeschikte positie van vrouwen; eeuwenlang vanzelfsprekend, nu ontoelaatbaar. Ook het omarmen van de meritocratische gedachte reken ik tot de vooruitgang: niet door je afkomst, maar door te leren verwerf je een positie.

‘Maar ik zie ook achteruitgang. De volgende generatie moet het bijvoorbeeld met veel minder zekerheid doen, kijk maar naar werk en pensioenen. Het idee dat onze kinderen het beter zouden krijgen, is verdwenen. Ik denk dat de generatie van mijn kinderen het minder goed zal krijgen. Dus ook daar zie je dat er minder houvast is.

‘Bovendien is vooruitgang geen vanzelfsprekende gang van de geschiedenis. Het kan ook keren, het staat niet zo in het plan der schepping geschreven. Mensen zijn helaas in staat alles weer af te breken. Zowel de scheppende als de vernietigende kracht huist in ze.’

U vreest teloorgang van contact – van groepen in de samenleving, maar ook van de mens met zichzelf.

‘Contact is het vitale, dat wat de mens bij het leven brengt. Polarisatie is een vorm van het verbreken van contact. Dat kan veel kwaad doen, omdat het ruimte maakt voor destructieve krachten die het kwaad uitvergroten en het bij anderen leggen. Maar het gaat inderdaad ook om contact met jezelf: inzicht in je eigen verlangens en angsten. Als je dat verliest, is de kans groot dat je de schuld buiten jezelf legt en gaat demoniseren.

‘Ik heb er wel vertrouwen in dat mensen in staat zijn die destructieve processen te keren. Al is dat ingewikkeld, omdat het inzicht vergt in emotionele onderstromen en onbehagen. We zitten nu in mijn ogen in een fase van ontzetting – we dachten dat het voor altijd voorbij was, maar je hoort nu toch weer echo’s die onvermijdelijk aan de jaren dertig doen denken – het verlangen naar een sterke leider, het onbehagen. Mijn impulsieve reactie daarop is die van mijn moeder, die buiten haar depressieve perioden altijd zei: ‘Tel je zegeningen! Maar het gaat er natuurlijk om dat onbehagen te doorgronden. Want anders gaat het nog eens venijnig opspelen.’

Journalist Fokke Obbema

kreeg op 1 april 2017 een hartstilstand. In een reeks interviews gaat hij op zoek naar de zin van ons leven. Voor alle verhalen: volkskrant.nl/zinvanhetleven.

https://krant.volkskrant.nl/titles/volkskrant/7929/publications/617/articles/888036/12/1