Categorie archief: Anunnaki

Hominiden en reptielachtigen [dl 6]

‘Koning Gilgamesh was een mens die het eeuwige leven van de goden probeerde te krijgen. In hem stroomde het bloed van de koninklijke Anunnaki omdat hij in de erfopvolging van Enlil stond. Hem was als eerste mens het recht op eeuwig leven in het vooruitzicht gesteld, wat het woonrecht op Nibiru zou hebben betekend.

*Hierbij past een kanttekening, te weten dat hier het woord ‘recht op eeuwig leven’ op twee verschillende manieren kan en moet worden geïnterpreteerd. Het ‘recht op leven’ en ‘lichamelijke onaantastbaarheid’ zoals die in onze Grondwet (art.10) voorkomt, is hier vanzelfsprekend niet van toepassing vanwege de politieke dualiteit die onze aarde kenmerkt. En dus valt dat het ‘recht van eeuwig leven’ onder een ander, want kosmisch beginsel, want een ‘inwijdingskwestie’. De mens is wat aanleg betreft (geestelijke deel DNA) een eeuwigheidswezen omdat zijn ziel eeuwig leeft en niet kan worden afgebroken of vernietigd. En we weten maar al te goed dat de mens zelf (met zijn eeuwige ziel in zijn stoflichaam – ergens opgeborgen – aanwezig is, een tijdelijk omhulsel is om zich over de aarde te kunnen verplaatsen. De ziel is daarom een energetisch-geestelijke multidimensionale aanwezigheid in dat lichaam, dat het ’recht op eeuwig leven’ zelf moet kunnen bereiken vanwege die aanwezige aanleg daartoe. En Gilgamesh kon vanuit een heel andere cultuur dan de onze nog niet weten dat er binnen de schepping onderscheid wordt gemaakt tussen fysieke- en geestelijke werelden binnen onze totaal schepping ofwel het heelal (dat vaak het universum wordt genoemd, maar in werkelijkheid bestaan er miljarden universa én heelallen tegelijkertijd. Vandaar die oneindigheid van ruimte. Dat wist Gilgamesh niet en dat valt hem niet kwalijk te nemen, al was hij wel – in onze ogen een hoger geestelijk wezen, maar bij wijze van spreken 5- of 6D. En de huidige spirituele kennis met multidimensionaliteit waren hem vreemd. De mens, zo weten we nu vanuit boodschappen van channelaars, zijn in de kiem oneindig scheppende wezens, maar die inzichten moeten persoonlijk worden uitgewerkt en opgebouwd. En daarmee is het ‘recht op eeuwig leven’ ontrafeld: wij als mensen zijn erfdragers van het eeuwig leven waarvan we op aarde nog niet bewust zijn, maar naarmate we bezig zullen gaan zijn met de bewuste opbouw van dat eeuwige leven, zullen we ons ook leren te voorzien van de komende eeuwigheidsstatus (opgestane meesters).

‘Het Gilgamesh-epos vertelt heel uitvoerig over zijn strijd, die hij verloor omdat hij nog geen toegang tot Nibiru kon krijgen.

*Met andere woorden, Gilgamesh was inderdaad een 5D-‘halfgod’ (want ook de multidimensionale werelden kennen lage(re) en hogere hiërarchieën), terwijl Nibiru volgens deze tekst een hoger-multidimensionale planeet was. En omdat ik voel dat dit juist is, wordt het nu ook verklaarbaar dat deze planeet een uitzonderlijke baan om de zon heeft en zelfs opdrachten heeft te vervullen in andere sterrenstelsels. 

‘Een andere, positiever gewaardeerde persoonlijkheid is Thot (bij de Grieken Hermes Trismegistos). Hij staat erom bekend dat hij zijn kennis aan de mensen heeft doorgegeven. Thot werd door zijn broer Marduk uit Egypte verdreven, waarna hij de oversteek naar Midden-Amerika maakte (volgens Jelaila Starr in het jaar 3113 voor onze jaartelling). En daar werd hij door de oerinwoners vereerd als de Gevederde Slang. Deze benaming herinnert weer aan Hermes, de Romeinse boodschapper der goden, met slangenstaf eb veren vleugels. De Azteken noemden hem Quetzalcoatl en de Maya Kukulkan. De kalenderkennis in Midden-Amerika gaat heel waarschijnlijk op hem terug.

Wordt vervolgd

[53-54]

Hominiden en reptielachtigen [dl 5]

De schepping van de mens

‘Enki hield zich voornamelijk bezig met de winning van goud in Zuid-Afrika. Enlil had tot taak het nederzettingsgebied in Mesopotamië op te bouwen. Dat verliep allemaal volgens plan totdat de mijnwerkers in de goudmijnen in opstand kwamen omdat ze het werk te zwaar vonden. Toen besloten de Anunnaki de inheemse aardbewoners voor dat werk te gebruiken. De lokale bevolking stond op zo’n laag geestelijk niveau dat ze niet geschikt voor dat werk was. Daarom kamen de Anunnaki op het idee hun intelligentie door genetische ingrepen en kruisingen te verhogen.

Na een paar mislukte pogingen slaagden ze erin een inheemse bewoonster en een Anunnaki te kruisen. Vermoedelijk werd er een in-vitrofertilisatie verricht en gebruikten ze voor de zwangerschap een draagmoeder. De nakomelingen waren onvruchtbaar, zoals bij hybride kruisingen vaak het geval is. Daarom probeerden ze aardmensen te ‘telen’ die zichzelf konden voortplanten.

Ook dat lukte pas na vele fiasco’s. De nieuwe aardeburger kreeg royaal het beste erfelijke materiaal mee op zijn weg. Dat wordt in het Oude Testament (Genesis 1:26-27) als volgt beschreven:

‘Laat ons mensen maken als ons evenbeeld, dat op ons lijkt. (…) God schiep de mens als zijn evenbeeld.’

Dit is het geboorte-uur van Adam of Adapas, zoals hij in het Sumerisch heet. Dit was zeker niet een individuele mens, zoals in de Bijbel wordt beschreven, maar een hele teelt met aansluitend een selectie van de beste exemplaren die voor de verdere teelt werden gebruikt.

De schepping van Eva heeft zich ongeveer als volgt afgespeeld (Gen. 2:21-23):

‘Toen liet God, de Heer, de mens in een diepe slaap vallen, zodat hij insliep, nam een van zijn ribben en vulde de plaats met vlees. God, de Heer, bouwde uit de rib die hij van de mens had genomen, een vrouw en leidde haar naar de mens. En de mens sprak: Eindelijk is dat been van mijn been en vlees van mijn vlees. Vrouw moet ze heten, want ze is uit een man genomen.’

Dus een perfecte in-vitrofertilisatie met het zaad van Adam om een homogene en compatibele genetica van de kant van de vrouw te garanderen. Enkele Bijbelplaatsen komen met deze achtergrond in een heel ander licht te staan en worden op die manier ook veel begrijpelijker.

De zaaddonor voor Adam zou Enki geweest kunnen zijn. Zijn moeder was Dramin, die haar reptiloïde drakengenen aan haar zoon had doorgegeven. De donor van de eicel was beslist een inheemse aardebewoonster. Genetisch deskundig bij deze genetische manipulatie was Ninhursag, die ook de rol van draagmoeder op zich nam.

Dit scheppingsproces was geen eenmalige gebeurtenis. Het is in de loop van meerdere duizenden jaren voortdurend herhaald. En het was ook niet beperkt tot het gebied van Mesopotamië.

De homo sapiens werd door de scheppergoden op meerdere klimatologisch gunstige en centraal gelegen plaatsen geschapen. In het zuiden van Afrika (het huidige Namibië, Botswana en de Republiek Zuid-Afrika) werd het negroïde ras verder ontwikkeld. In Meso-Amerika(het huidige Mexico) werden de rode rassen, de oerbewoners van Amerika, gedeeld en het mondingsgebied van de Gele Rivier (tussen Beijing en Shanghai) werd gekozen voor het creëren van de gele rassen. In India, preciezer gezegd in het mondingsgebied van het Indusdal (nu gedeeltelijk Pakistan) werden witte rassen op het niveau van homo sapiens hoogwaardig geteeld. Daar ligt de oorsprong van het Indo-Germaanse ras, waartoe ook de Europeanen behoren.

Hoogstwaarschijnlijk heeft dit zich ongeveer 200.000 jaar geleden afgespeeld. Met het optreden van de cro-magnonmens als de eerste homo sapiens, ongeveer 50.000 jaar geleden, was deze ontwikkeling – we kunnen beter zeggen schepping – afgesloten.

De antropologische archeologie kent slechts heel weinig vondsten van voor de cro-magnonmens, buiten enkele spaarzame restanten van de neanderthaler, die meer dan een miljoen jaar oud moeten zijn. Als er dus tussen de neanderthaler en de cro-magnonmens inderdaad geen aantoonbare ontwikkelingsstap is geweest, zou dat een aanwijzing kunnen zijn dat de evolutie van de mens door een ingreep van buiten is versneld.

Toen de genetische uitrusting van de mens door de ingrepen van de Anunnaki compatibel met hun eigen erfelijke aanleg was gemaakt, kon een vermenging van beide beschavingen op brede basis plaatsvinden. Deze vermenging werd bevorderd door de temperamentvolle voortplantingsdrift van de Anunnaki.

Onze mythen en verhalen zijn vol berichten over godenhelden die met aardse vrouwen paarden. Ook de Bijbel vertelt over de Nefilim, die uit de hemel kwamen en de mensenvrouwen mooi vonden. Deze berichten moeten we niet als gefantaseerde verhalen afdoen. In Genesis 6:1-2 lezen we:

‘Toen de mensen zich over de aarde begonnen te verspreiden en er dochters geboren werden, zagen de godenzonen hoe mooi de mensendochters waren, en ze namen er de vrouwen uit die hun bevielen.’

Onderzoekers die zich met de geschiedenis van de Anunnaki hebben beziggehouden, hebben gewoonlijk hun helden [sic!] uit de menselijke mythologie met de stamboom van de Anunnaki kunnen identificeren. Volgens dat onderzoek is de Egyptische god Ptah identiek aan Enki, zijn zoon Dumaz stemt overeen met de figuur Osiris en zijn geliefde Isis zou in de stamboom van de Anunnaki Inanna zijn, een kleindochter van Enlil.

Wordt vervolgd

[Aldaar, pp. 50-52]