Categorie archief: energetischgodsbegrip

ABC van een spirituele vocabulaire [1]

Geloof in (kosmische) Intelligentie: ‘Het merendeel van de mensheid gelooft in een intelligentie, een kracht, een energie, of een (energetisch) wezen, die de mensheid leidt, en die meewerkt aan de creatie van het leven op aarde.

Religies en godsdienst vallen onder de noemer ‘geloof’, een woord dat in die zin een eigen betekenis heeft gekregen die er niet is. Geloof betekent in werkelijkheid dat we als mens hierover twijfels hebben. We geloven iets, vaak omdat we dat zo willen, maar in werkelijkheid weten dat we het niet zeker. Daarom gebruiken we de uitdrukking ‘ik geloof in God’ in plaats van ‘ik weet dat de Bron er is’. Er is een fundamenteel verschil tussen deze twee zinnen. Dat betekent dat het merendeel van de mensheid dus een geloof heeft in de bron of een goddelijk wezen, maar het uiteindelijk niet zeker weet.

[Bron: Jaap Hiddinga, Goddelijk bewustzijn in de mens. 2022; 7]

Omschrijving van de Bron waarmee iedereen het eens kan zijn [dl 1]

[Bron: Leszek Kolakowski, Waarom is er iets en niet niets? Kernvragen van de westerse filosofie in 30 filosofenportretten (Klement/Pelckmans 2009; 94-95)]

‘In Cusanus’ werk Over de verborgen God, in de vorm van een dialoog tussen een christen en een heiden, zegt dat hij een God vereert die hij niet kent: wie zegt dat hij God of ook maar iets kent, is misleid. Er is slechts één waarheid en dit is de eenheid, aanwezigheid in alle dingen, net zoals het getal één in alle getallen aanwezig is. Die niet uit te drukken en niet te overschrijden eenheid, is God zelf.

God heeft geen naam. Bijgevolg is Hij niet niets, want ‘niets’ heeft een naam: ‘niets’. Maar Hij is evenmin iets, want ‘iets’ kan niet alles zijn. God is echter datgene waaruit alles voortvloeit. Bijgevolg kan Hij niet eerder het ene dan het andere zijn. God is voorbij iets en niets. Cusanus klinkt soms als de boeddhistische wijzen, die beweren dat we niet kunnen zeggen of God al dan niet een naam heeft of dat hij zowel een naam als geen naam heeft. Zelfs het zijn kunnen we Hem niet toekennen, want Hij is de bron van alle principes over het zijn en het niet-zijn. Zijn absolute eenvoud gaat vooraf aan alles wat we wel of niet kunnen benoemen.

Het absolute zijn ontsnapt dus aan alle krachten en mogelijkheden van de menselijke taal. Toch is Cusanus, net als veel andere gelijkgestemde filosofen, niet tevreden met die zuiver negatieve [liever een ‘mysterieuze’, dan een ‘negatieve’ want dit heeft niets met negativiteit te maken] stelling, die hem, als hij consequent zou zijn, zou  verplichten voortaan te zwijgen. Hij schrijft veel over God en probeert het grote mysterie met kringbewegingen te benaderen, zonder overigens te beweren het te kunnen onthullen. Dat we op het beginsel van niet-tegenstrijdigheid vertrouwen is voor ons een hinderpaal, zegt Cusanus: het is ook daarom dat het menselijke verstand niet bij machte is het Absolute volledig in zich op te nemen. Wanneer we o ver het oneindige probleem te praten, hebben we een ander principe nodig: de convergentie van de tegengestelden. Alle tegengestelden komen immers in God samen. Het is groter dan alles wat kan bestaan en Zijn grootheid kan nooit verminderen. Hij is echter ook aanwezig in Zijn volledigheid, in alles wat bestaat. Hij is aldus zowel het maximum als het minimum. Men kan over Hem niet zeggen dat Hij op welke manier ook anders kan of zou kunnen zijn dan Hij is. De overgang van potentie naar een actualiteit is op Hem niet van toepassing, want Hij is zelf verwerkelijkte actualiteit. Aangezien alles in Hem is, is Hij het samenvouwen, de ‘inplooiing’ van alles. En aangezien Hij in alles aanwezig is, vormt Hij ook de ‘expansie’, de ‘ontplooiing’ van alles. Maar Zijn absolute eenheid blijft altijd volmaakt. Ook het universum vormt een eenheid waarin alles in al het andere aanwezig is – niet gewoon in de zin dat alle onderdelen elkaar beïnvloeden, maar in de zin dat alles in deze universele onderlinge verbondenheid zelf het universum wordt, hoewel het natuurlijk onmogelijk is dit waar te nemen of met het gewone verstand te begrijpen. Het menselijk verstand kan slechts eindige en gedifferentieerde dingen bevatten. Er bestaat geen weg die van het eindige naar het oneindige leidt. Maar er bestaat een hoger geestelijk vermogen boven het verstand, namelijk de rede [?]. Het is de rede die de convergentie van tegengestelden kan begrijpen. [??]

*Overigens hem ik moeite met het gebruik van ‘Hem’ als persoonlijk voornaamwoord, want in plaats van dat mannelijke, lijkt het me zuiverder om van onzijdige ‘Het’ (Oneindige) of alleen van de ‘(Levens)Bron’ die Liefde en Licht is te spreken.

Wordt vervolgd

Als mens…

“Als mens dragen wij (vaak) een stukje bagage uit ons eigen verleden door cultuur en opvoeding bij ons; als ziel dragen wij een stukje bagage mee vanuit ons eeuwige zielenleven. Als mens zijn we een product van ons handelen en onze belevenissen. Dat betekent dat alles eigenlijk in ons besloten zit. Alle elementen uit ons individuele en collectieve verleden. De ervaringen in het heden en ons pad naar de toekomst, dat alles zit in ons. Vanuit dat standpunt kan men rustig zeggen dat er niet iets is zoals het verleden, het heden of een toekomst, maar dat de interactie tussen deze drie zaken ons wezen vormt. Wijnzijn het verleden, het heden en de toekomst. Op het moment dat we daar een gezonde balans in kunnen vinden, zullen wij steviger in ons leven staan en sterker zijn.’  

[Bron: Jaap Hiddinga, ‘Het goddelijke wonder in hart en ziel’, in: tweemaandelijks blad Bres (Bewustzijn in beweging), #327 mei/juni 2021, p.013)]

Waarom het godsbegrip onkenbaar is, want je kunt het alleen ervaren

Wie jullie goden zijn

[Bron: Barbara Marciniak, Brengers van de Dageraad. p. 37]

‘Er bestaan veel misverstanden over het godsbegrip. De universa zijn vol met intelligente wezens, die in de loop van de  tijd geëvolueerd zijn en  – in hun behoefte zich creatief uit te drukken – allerlei capaciteiten en functies ontwikkeld hebben. De kern van bestaan en bewustzijn is creativiteit, en creativiteit kan vele vormen aannemen.

Heel lang geleden was Aarde niet méér dan een gedachtespinsel van grote wezens, die zich tot taak hadden gesteld nieuwe vormen van bestaan te scheppen. Veel van deze grote wezens oefenden invloed uit op de schepping van dit universum, en jullie zijn hen god gaan noemen.

In feite waren zij buitenaardse lichtdragende energieën, ver verwijderd van [zonder lidwoord!] Oorspronkelijke Schepper. Als we die term al gebruiken, zouden we refereren aan de entiteit die we kennen als Oorspronkelijke Schepper.   

We zien onszelf als verlengstukken van Oorspronkelijke Schepper – voortdurend bezig met het verzamelen van informatie, avontuur zoeken en al het nodige te doen om ons leven interessanter en uitdagender te maken, opdat we Oorspronkelijke Schepper kunnen voeden. Als we Oorspronkelijke Schepper kunnen voeden met onze plannen en projecten, geven we Oorspronkelijke Schepper meer energie om aan nieuwe scheppingen te besteden.

We zijn nooit in de nabijheid van de entiteit Oorspronkelijke Schepper geweest. Zelfs diegenen onder ons die lichttrillingen bezitten, hebben in dit stadium van onze evolutie, het vermogen niet om in de nabijheid van Oorspronkelijke Schepper te verkeren. Wij zijn niet voldoende in staat om de intensiteit van die uitstraling te kunnen hanteren. Het is ons verlangen om op een zeker punt in onze evolutie een glimp van Oorspronkelijke Schepper op te vangen of misschien een tijdje met Oorspronkelijke Schepper te versmelten. We weten dat dit mogelijk is, dus is dit iets waar we naar streven.’

Wij zijn allen Goden, allemaal kinderen van de Ene Vader, zoals de laatste der Avatars, de Christus, ons heeft gezegd

‘Wij zijn allen Goden, allemaal kinderen van de Ene Vader, zoals de laatste der Avatars, de Christus, ons heeft gezegd. Dat goddelijke centrum in ieder mensenhart is het, dat – wanneer het tot werkzaamheid is gewekt – weerklank kan oproepen uit die Hoge Plaats, waar “De Op Komst Zijnde” Zijn uur van verschijnen verbeidt. Het is alleen de vereende smeekbede der mensheid, haar “tezaam geaarde intentie”, die de nederdaling (zoals dat wordt genoemd) van een ASvatar tot manifestatie kan brengen.’

[bron: Bailey, Alice A. De wederkomst van de Christus. Servire B.V. Uitgevers Wassenaar, 1975, 13]

De klassieke christelijke formule is oorzaak van het ontstaan van duisternis

God is tot alles in staat (Stephan Sanders, Religie & Filosofie, katern de Verdieping/Trouw, 17-10-18)

geloven – Stephan Sanders beschreef in deze krant hoe hij gelovig is geworden. In een nieuwe reeks vertelt hij aan de hand van het Apostolicum – de christelijke geloofsbelijdenis uit de tweede eeuw die nog overal ter wereld wordt gebruikt – wát hij gelooft. Vandaag de eerste aflevering: over de almachtige God.

“Ik geloof in God, de almachtige Vader, de Schepper van hemel en aarde”

Deze geloofsbelijdenis maakt duidelijk dat je er bijna niet omheen komt om te denken dat het hier om een persoonlijke schepper/god gaat en dat is dus kosmische gezien absoluut niet de bedoeling geweest. Want dat is die(zelfde) schepper-god niet, maar in plaats daarvan een onpersoonlijke AlBron of Creatieve Energetische Intelligentie die per definitie volmaakt bewustzijn is en dus de beheerder van de volmaakte kennis, intuïtie en inspiratie-energie ofwel telepathie. En waar de mens niets van kan begrijpen vanwege de multidimensionale kenmerken van deze scheppende Bron.

Maar de vraag is ook of die mensheid die ooit in het grijze voorhistorische menselijke geschiedenis heeft bestaan, met bovenstaande uitleg kon werken, is onbekend. Zelf geloof ik – – leed: weet ik zeker – dat er toen intergalactische mensen op aarde rondliepen die hiervan op de hoogte waren, maar die niet in staat waren dat energetische Bronbegrip ook algemeen ingevoerd konden krijgen. En daarmee bleef ook het dualistische en dus persoonlijke godsbegrip gehandhaafd en werd de dominantie van grofstoffelijke woorden, die ons van generatie op generatie zijn overegedragen, ook eonenlang – tijdperken overstrekkend – overheersend waren in ons mens- en maatschappijbegrip. En nu pas gaan verdwijnen omdat de tijd nu rijp is.

https://krant.trouw.nl/titles/trouw/8321/publications/461/articles/794216/34/1

Spinoza in Rijnsburg: ‘Hier kon de ketter vrij denken’

Hier kon de ketter vrij denken (Leonie Breebaart, Katern de Verdieping/Trouw, 18 juli)

HEILIGE PLEKKEN Deze zomer brengt Trouw plekken in beeld die veel betekenen in de geloofsovertuiging of levensbeschouwing van mensen. Deel 2: het Spinozahuisje in Rijnsburg.

# Waarover hij nadacht, valt nog af te lezen aan de in perkament gebonden turven in de boekenkast. “Heel veel bijbels”, wijst de gids. “Met joodse én met christelijke commentaren. Verder een boek over lenzen slijpen, een beetje scheikunde, Seneca, Hobbes, Cervantes, en natuurlijk de complete werken van Descartes. Die kun je gerust de geestelijke vader noemen van Spinoza; hij heeft hier vlakbij gewoond, in Oegstgeest.

In het vervolg op de vorige blog over de nieuwe kosmologie volgt hieronder dit artikel uit Trouw, dat het gedachtegoed weergeeft van Spinoza, geheel passend in de zoektocht naar een eigentijds godsbegrip, dat ik in de vorige blog, zoals aangegeven, heb betiteld als Nieuwe Kosmologie.

“Toch dacht Descartes heel anders, want hij was een dualist, hij maakte scherp onderscheid tussen het materiële en het geestelijke.[1] Spinoza was juist een doorgewinterde monist: voor hem vielen de natuur en God samen – maar als [hetgeen niet het geval is] dat zo was, kon het kwaad niet meer buiten God geplaatst worden.[2] Dát was een ontzettende sprong en daar is hij ook het meeste op aangevallen.” Tweehonderd jaar lang was Spinoza’s werk verboden, omdat het zou leiden tot atheïsme en fatalisme.[3]

Bij deze slotopmerking moet de vraag worden gesteld wat Spinoza bedoelde met zijn monisme: voor hem vielen natuur en God samen, maar valt de mens onder de natuur? In dat geval valt de mens dus ook samen met God omdat de natuur samenvalt met God. In het hedendaagse spirituele en esoterische spraakgebruik is de Bron in Alles aanwezig, zowel in de mens, als dier, als plant, als natuur en in mineralen. En daarmee hebben Descartes en Spinoza ook weer een nuttige bijdrage geleverd aan het 21e -eeuwse godsbegrip van de hedendaagse mens!

 

[1] Binnen het dualistische of duale denken is dit onderscheid volkomen normaal.

[2] Vanuit het duale denken is dit volstrekt logisch, maar het duale denken mag niet getransmuteerd worden naar de multidimensionale denken, het ruimtelijke kwantum-kosmische denken. Daar geldt geen dualisme en dus bestaat er ook geen tegenstelling tussen kwaad en God: in de multidimensionale werelden bestaat geen kwaad, alleen Goddelijke Liefde. Er bestaat dus überhaupt geen kwaad in die sferen. Laat staan dat god al dan niet gekoppeld kan aan het kwaad. In 5D is er alleen God en Goedheid, Barmhartigheid, Harmonie en Vrede en dus een duizend jarige Gouden Eeuw. Maar dit is voor de mensheid niet te bevatten en daarom komen Descartes en Spinoza er ook niet uit in dit fragment.

[3] In een nog beperkt denkende wereld van toen heel logisch.