Het tweede wortelras plantte zich voort door knopvorming. In plaats dat een deel van de ouder zich afsplitste, zoals in het eerste wortelras, was het proces in het tweede wortelras als volgt: een klein deel van het lichaam, een knop, scheidde zich van de ouder af of viel van de hoofdstam, en begon zich daarna te ontwikkelen tot een wezen zoals zijn ouder. Ongeveer halverwege de levenscyclus van dit tweede wortelras werden deze knoppen talrijker en werden wat zoölogen waarschijnlijk menselijke sporen of zaden zouden noemen, of wat H.P. Blavatsky ‘levend zweet’ noemde. Op die manier verlieten veel van deze knoppen in bepaalde seizoenen het ouderlichaam, nadat de ouderentiteit volwassen was geworden, zoals de sporen of zaden van planten nu doen. Daarna zorgde de natuur voor deze zaden, op een manier waarop tegenwoordig voor de zaden van planten wordt gezorgd. Miljoenen zijn misschien omgekomen, maar miljoenen anderen konden met succes tot wezens uitgroeien met lichamen soortgelijk aan die van de ouders die aan hen het leven hadden geschonken.
Vervolgens ontwikkelde zich na verscheidene miljoenen jaren het derde wortelras uit het tweede wortelras. De geleiachtige substantie van het tweede wortelras was nu geworden tot wat men zacht vlees zou kunnen noemen, dat uit cellen bestond en beenderen begon te bedekken, en huid en haar begon te krijgen, en dat ook rudimentaire of tamelijk goed ontwikkelde fysieke organen ging bevatten. De manier van voortplanting van dit verder gevorderde ras was hermafrodiet of tweeslachtig, dat wil zeggen, de twee geslachten bestonden in de begin- en middenperiode van dit derde wortelras in elk individu daarvan. Met andere woorden, gedurende het grootste deel van de tijd die het derde wortelras duurde, was de hermafrodiete of tweeslachtige gesteldheid die van een dubbel functioneren van de organen die geschikt waren voor tweeslachtige voortplanting, enigszins zoals nog altijd kan worden waargenomen bij bepaalde lagere vertegenwoordigers van het dierenrijk en bij bepaalde planten. Gedurende het laatste deel van het derde wortelras wijzigde deze dubbele functie of tweeslachtige gesteldheid zich echter langzaam naar een gang van zaken waarin in ieder individu de bijzondere kenmerken van het ene of het andere geslacht gingen overheersen, wat op zijn beurt ten slotte resulteerde in de geboorte van individuen van een duidelijk eenslachtig type uit een baarmoeder.
De psychomagnetische activiteiten in die ‘menselijke’ individuen uit dit lang vervlogen geologische verleden brachten een vruchtbare kiem voort die als een ei uit het lichaam werd geworpen, enigszins overeenkomend met het proces dat nu bij vogels en bepaalde reptielen plaatsvindt. Precies zo was het bij het vroege tweeslachtige, eierleggende derde wortelras van ongeveer twintig miljoen of meer jaar geleden. Het ei ontwikkelde zich, maar in die dagen duurde het een jaar of langer voordat het ‘menselijke’ ei werd gebroken en het jong te voorschijn kwam.
Uit het latere derde wortelras ontstond het begin van het vierde of eenslachtige wortelras. Tegen die tijd was het tweeslachtige ras al eonenlang verdwenen, waren de geslachten ‘gescheiden’ en werden kinderen uit de moederschoot geboren. Aanvankelijk toen de geslachten begonnen te ‘scheiden’, werd zo’n wezen misschien als heel ongewoon beschouwd, als een ‘speling’ van de natuur, maar tenslotte waren deze ‘spelingen’ in de meerderheid en werd de huidige methode van voortplanting regel.
Lang voor het tweede wortelras verscheen, was de evolutie in volle gang – evolutie als evolutie (gezien vanuit de materiekant) tegenover involutie. Ze zette haar werk van de ontplooiing van de stoffelijke kant van wezens voort, dat wil zeggen, de ontwikkeling en specialisatie van hun lichamen, zowel van hun organen als van organische functies, totdat het keerpunt van deze huidige vierde ronde werd bereikt. Dit keerpunt vond plaats halverwege het vierde wortelras, dat het Atlantische ras wordt genoemd omdat het centrum van de prachtige beschavingen die toen bloeiden in een continentaal stelsel dat de aarde omvatte, zich bevond waar nu de Atlantische Oceaan zich uitstrekt.
*Vooruitlopend op het einde van dit hoofdstuk mag nu al de conclusie worden getrokken over dit hoofdstuk. Die luidt als volgt: Van ‘kwaadwillende reptielen’, zoals Baudet beweert, is geen sprake omdat ons eigen, maar ook alle overige universa, in onze omgeving inmiddels getransformeerd zijn naar 5D en dus niets duaals meer over zich hebben, in tegenstelling tot wat Baudet beweert. Waar hij zijn opvattingen verdaan heeft is onbekend, en dus lijkt het meest waarschijnlijk dat hij die reptielen-theorie aan de theosofie heeft ontleend, waarmee hij anderzijds onbekend is met de levenscycli die de overgang van 3e naar 5e dimensie ook vastliggen. Wie afdoende thuis is binnen de esoterische literatuur weet dat de aarde in ons eigen universum de enige achterblijver is in 3D en de rest van alle sterren en planeten allemaal in 5D zijn komen te verleren. Er bestaan in onze ‘aardse omgeving’ dus helemaal geen kwaadwillende reptielen meer, maar allemaal hun semi-goddelijke status in 5D bereikt. Daarom zit Baudet er geheel naast.