Categorie archief: Spinoza

De Ethica van Benedictus de Spinoza

(Fundamentele) Begrippen:

Axioma’s of Grondstellingen

  1. Alles wat is, is òf in zichzelf, òf in iets anders.
  2. Dat, wat door iets anders niet kan begrepen kan worden, moet dus door zichzelf begrepen worden.
  3. Uit een gegeven bepaalde oorzaak volgt noodzakelijk een werking: en daarentegen is het onmogelijk, dat, als er geen bepaalde oorzaak gegeven is, er een werking kan volgen.
  4. De kennis van de werking hangt af van de kennis der oorzaak, en sluit die tevens in zich.
  5. Zaken, die niets met elkaar gemeen hebben, kunnen ook niet wederkerig uit elkaar gekend worden, of m.a.w. het begrip dat men zich van de ander vormt, sluit het begrip van de ander niet in zich.
  6. Een ware voorstelling moet met haar voorwerp, dat men zich voorstelt, overeenkomen, dus aan de voorgestelde zaak beantwoorden.
  7. Al wat men zich als niet bestaand kan voorstellen, daarvan houdt het wezen van het bestaan niet in.

Ad.1: Alles wat is, is er namens en vanuit de scheppende bron mogelijk.

Ad.2: Dat is een logische stap.

Ad.3: Ook logisch.

Ad.4: Valt niets tegen in te brengen.

Ad.5: Dit lijkt me alleen een stelling die in de materie van 3D geldig is, maar niet in multidimensionale sferen.

Ad.6: Valt niets tegen in te brengen.

Ad.7: Dit is volgens mij een typerend axioma dat alleen in stof (3D) mogelijk is maar niet multidimensionaal, want daar gelden andere kosmische nonduale wetten.

[Bron: J.C. Logemann, De Grote Denkers der Eeuwen…… deel: Benedictus de Spinoza’ Ethica. Cohen Zonen Amsterdam z.j. [vooroorlogse spelling]

Het verband tussen én het geheim van de scheiding van kerk en staat als de formalisering van de begrippen tolerantie en verdraagzaamheid in ons land en de betekenis hiervan voor de groeiende aanhang van de islam alhier

[Dr. F. de Graaff, Spinoza en de crisis van de westerse cultuur. Uitgeverij J.N. Voorhoeve – Den Haag 1977, p.11-12]

‘De leer van de praedestinatie[1] heeft het geestelijke klimaat van de Republiek bepaald. De Calvinistische Kerk was Staatskerk. Alle regenten moesten ervan lid zijn. de norm was de Heilige Schrift, namelijk zowel het Oude als het Nieuwe Testament. De staat moest de Kerk handhaven en verzorgen. Het Calvinisme was immers de voorwaarde van de bevrijding geweest. De andersdenkenden moesten echter getolereerd worden en geenszins onder gewetensdwang gebracht worden. Zij mochten zich vrijelijk uiten in spreken en schrijven. De Calvinistische theologen waren echter gehouden de meningen te kennen en te bestrijden. Die strijd moest echter geestelijk, zonder enige uiterlijke dwang gevoerd worden. Zelfs tegenover de Roomsen, die nog zo kort tevoren vele Protestanten hadden omgebracht, werden deze principes gehandhaafd. Zelfs zij werden niet in hun eredienst belemmerd.

De kerkgebouwen der dissenters moesten echter wel van die van de openbare diensten der Hervormden onderscheiden worden. De niet-Calvinisten hadden niet dezelfde rechten als de Calvinisten, maar zij hadden wel het recht van vrije meningsuiting.

Men vergelijke dit alles met de toestanden in andere Europese landen. Daar bepaalde de intolerantie alles. Waarom was er dan toch in de Nederlanden een overheersing van de Calvinistische Kerk? Het antwoord kan duidelijk zijn: Omdat deze overheersing de enige garantie was voor de handhaving van de tolerantie. Vele dissenters immers, zoals bijvoorbeeld de Roomsen, zouden bij gelijke rechten de tolerantie in gevaar brengen, niet in het minst omdat zij de predestinatie [aangepast!] loochenden.

De politieke invloed van de dissenters werd ingeperkt, omdat zij óf de tolerantie onmogelijk zouden maken, óf wanneer zij het ideaal van tolerantie huldigden, dit niet zouden weten te handhaven.[2] Slechts het Calvinisme wist, dankzij de leer der predestinatie, de gewetensvrijheid te handhaven.’

Hierin schuilt dus het geheim van de typisch 17e-eeuwse Nederlandse tolerantie of verdraagzaamheid, want het bestaan van verschillende denominaties was toegestaan en wettelijke beschermd via de vrijheid van godsdienst, maar de geestelijke strijd door middel van de gewetensvrijheid en vrijheid van meningsuiting werd op alle fronten toegestaan. Dit is een unieke formule, die zeker in die tijden voorafgaande aan de Industriële Revolutie uniek in de wereld genoemd mag worden, want ieder natie kende een staatsgodsdienst, maar zonder geloofsvrijheid. De Republiek der Nederlanden als enige natiestaat wel.

In dit geestelijke klimaat kon daarom ook Spinoza’s wijsbegeerte ontstaan, zo staat aan het begin van hfd 1 (DE TOLERANTIE IN DE REPUBIEK) te lezen:

‘De tolerantie, die in de Republiek der zeven verenigde Nederlanden heerste, is ongetwijfeld één van de belangrijkste historische voorwaarden van Spinoza’s wijsbegeerte geweest. Zonder die tolerantie zou de grote wijsgeer wellicht niet in Amsterdam geboren zijn. De verdraagzaamheid van de Republiek had Spinoza’s grootvader Abraham de Spinoza en zijn vader Michael de Spinoza ertoe gebracht om voor de inquisitie uit Portugal juist naar de Republiek te vluchten.

In het geestelijke klimaat van de Noordelijke Nederlanden kon Spinoza’s wijsbegeerte zich ontwikkelen. Zijn werken konden hier uitgegeven worden. Dit land had aan Spinoza’s grote voorganger Cartesius gastvrijheid verleend. Ook zijn werken werden hier uitgegeven.

De verdraagzaamheid in de Republiek was echter geenszins die van onverschilligheid, waarin men leefde en liet leven. De tolerantie hield tegelijk een grote belangstelling in. in welk ander land zou in de zeventiende eeuw een geschrift als Spinoza’s Tractatus Theologica politicus, dat vol was van Hebreeuwse citaten, buiten de Joodse gemeenschap zelfs opgevallen zijn? in de Republiek werd dit geschrift wel hevig bestreden, ja zelfs op den duur verboden, maar het werd niet doodgezwegen. Het heeft een algemene belangstelling gewekt bij de intellectuelen van de Republiek.

Omtrent de bron van de verdraagzaamheid in de Republiek bestaat helaas een bijna onuitroeibaar misverstand. Evenals bij sommige volkeren nog altijd de mening bestaat, dat alle Nederlanders er uitzien als Volendammers of Markers, zo bestaat nog steeds de mening dat de tolerantie van de Republiek van Erasmiaans-humanistische signatuur is geweest. Dit is echter volkomen onjuist. Het geestelijk klimaat waarin het werk van Spinoza belangstelling kreeg, was volkomen bepaald door het Calvinisme. Het Calvinisme immers had zich met alle macht geworpen op de studie van de Bijbel in de grondtalen. Terwijl overal in Europa overwegend in het Latijn geschreven werken en in mindere mate in het Grieks geschrevene werden bestudeerd, lazen de intellectuelen der Republiek daarnaast nog Hebreeuwse werken. Daarom volgden zij met grootste belangstelling, wat in de Joodse gemeenschap gepubliceerd werd. De Calvinisten waren de enigen, die de Joden als het Volk van de Bijbel zo eerden, dat zij van hen meenden te kunnen blijven leren om beter de Heilige Schrift te kunnen verstaan. De Calvinisten leefden uit het Oude Testament als geen andere Christenen.[3]

Het s niet te ontkennen dat ook niet-Calvinisten grote belangstelling voor Spinoza toonden, maar de vorming, die deze belangstelling mogelijk maakte, hadden wij alleen aan het Calvinisme te danken.’

Tot zover deze passages die werden geciteerd uit een studie over Spinoza, maar die mij de ogen hebben geopend over de oorspronkelijke achtergronden en betekenis van de waarden tolerantie en verdraagzaamheid, die in onze huidige tijd steeds meer op de achtergrond lijken te zijn geraakt, maar wat wij heden ten dage met genoemde begrippen, die typisch als Nederlandse waarden moeten worden gekwalificeerd, in ons politieke leven aan moeten, vooral in deze gepolariseerde tijden ten opzichte van vooral de islam.

De conclusie mag en moet duidelijk zijn: de islam dient als volwaardig geloof, passend in de godsdienstvrijheid te worden beschermd en geaccepteerd, maar daarnaast moet iedere moslim of islamiet toestaan dat er kritiek kan en mag worden geleverd op geloofsinstrumenten binnen deze godsdienst, zowel ten aanzien van de profeet zelf als aan zijn uitspraken en gedragsvoorschriften. Dat behoort tot de Nederlandse geloofstraditie en uit bovenstaande citaten wordt ook duidelijk hoe de verdraagzaamheid en tolerantie geïnterpreteerd dienen te worden. Iedere uiting van gedragsherkenning is toegestaan – tenzij het openbare diensten betreft, zoals de rechter die in een toga verschijnt ter zitting om de onafhankelijkheid te verzekeren – maar waar met name de moslims aan moeten wennen is de geoorloofde kritiek op hun godsdienst. En is het zelfs mogelijk dat hun kritiek op ‘Roomse’ dogmatiek ook als ongewenst wordt ervaren in Brabant of Limburg, maar dat zal ook geaccepteerd moeten worden. Ook de protesten tegen onverdoofd slachten van offerdieren hoort tot de noodzakelijk te tolereren kritische opvattingen van degenen die dit een archaïsche (joodse en islamitische) opvatting vinden. Hiermee wordt dankzijn de sleutel tot het verband tussen verdraagzaamheid en de scheiding van kerk en staat een stuk duidelijker. Dat dit informele stuk staatsrecht – dus niet formeel in de Grondwet vastgelegd – In ons land is ontstaan kon ook niet anders vanwege de Unie van Utrecht (1579)[4] vanwege de denominatierijke samenleving van de inwoners van de Republiek der Nederlanden op dat kleine stukje grondgebied. Zonder die bepaling en vastlegging van die godsdienstvrijheid had ons land nooit kunnen ontstaan want was het een permanente burgeroorlog geweest.

[1] Staat vermeld in de oude spelling.

[2] Vanwege de inherente menselijke zwakheden?

[3] Vandaar dat de hedendaagse calvinisten als orthodox worden beschouwd en dat kan ook niet anders dan de focus op levens uit het Oude Testament.

[4] https://nl.wikipedia.org/wiki/Unie_van_Utrecht_(1579)

Spinoza in Rijnsburg: ‘Hier kon de ketter vrij denken’

Hier kon de ketter vrij denken (Leonie Breebaart, Katern de Verdieping/Trouw, 18 juli)

HEILIGE PLEKKEN Deze zomer brengt Trouw plekken in beeld die veel betekenen in de geloofsovertuiging of levensbeschouwing van mensen. Deel 2: het Spinozahuisje in Rijnsburg.

# Waarover hij nadacht, valt nog af te lezen aan de in perkament gebonden turven in de boekenkast. “Heel veel bijbels”, wijst de gids. “Met joodse én met christelijke commentaren. Verder een boek over lenzen slijpen, een beetje scheikunde, Seneca, Hobbes, Cervantes, en natuurlijk de complete werken van Descartes. Die kun je gerust de geestelijke vader noemen van Spinoza; hij heeft hier vlakbij gewoond, in Oegstgeest.

In het vervolg op de vorige blog over de nieuwe kosmologie volgt hieronder dit artikel uit Trouw, dat het gedachtegoed weergeeft van Spinoza, geheel passend in de zoektocht naar een eigentijds godsbegrip, dat ik in de vorige blog, zoals aangegeven, heb betiteld als Nieuwe Kosmologie.

“Toch dacht Descartes heel anders, want hij was een dualist, hij maakte scherp onderscheid tussen het materiële en het geestelijke.[1] Spinoza was juist een doorgewinterde monist: voor hem vielen de natuur en God samen – maar als [hetgeen niet het geval is] dat zo was, kon het kwaad niet meer buiten God geplaatst worden.[2] Dát was een ontzettende sprong en daar is hij ook het meeste op aangevallen.” Tweehonderd jaar lang was Spinoza’s werk verboden, omdat het zou leiden tot atheïsme en fatalisme.[3]

Bij deze slotopmerking moet de vraag worden gesteld wat Spinoza bedoelde met zijn monisme: voor hem vielen natuur en God samen, maar valt de mens onder de natuur? In dat geval valt de mens dus ook samen met God omdat de natuur samenvalt met God. In het hedendaagse spirituele en esoterische spraakgebruik is de Bron in Alles aanwezig, zowel in de mens, als dier, als plant, als natuur en in mineralen. En daarmee hebben Descartes en Spinoza ook weer een nuttige bijdrage geleverd aan het 21e -eeuwse godsbegrip van de hedendaagse mens!

 

[1] Binnen het dualistische of duale denken is dit onderscheid volkomen normaal.

[2] Vanuit het duale denken is dit volstrekt logisch, maar het duale denken mag niet getransmuteerd worden naar de multidimensionale denken, het ruimtelijke kwantum-kosmische denken. Daar geldt geen dualisme en dus bestaat er ook geen tegenstelling tussen kwaad en God: in de multidimensionale werelden bestaat geen kwaad, alleen Goddelijke Liefde. Er bestaat dus überhaupt geen kwaad in die sferen. Laat staan dat god al dan niet gekoppeld kan aan het kwaad. In 5D is er alleen God en Goedheid, Barmhartigheid, Harmonie en Vrede en dus een duizend jarige Gouden Eeuw. Maar dit is voor de mensheid niet te bevatten en daarom komen Descartes en Spinoza er ook niet uit in dit fragment.

[3] In een nog beperkt denkende wereld van toen heel logisch.