Categorie archief: zielenbewustzijn

‘Een kleine geschiedenis van het zelf’ @groene #ziel #geest #zelfkennis #Oosterse-inzichten

Stelling: Aangezien in de inleidende zin hieronder wordt gesteld/geponeerd dat ‘we er nog niet uit hoe lichaam en geest zijn verbonden’, valt het tegendeel te bewijzen, als er maar de oosterse religies zoals de veda’s, hindoeïsme, boeddhisme en taoïsme bestudeerd worden, maar dat gebeurt niet omdat die wijsheden ‘een ver van mijn bed’ gegeven zijn. Daarom hierbij het antwoord: de westerse wetenschap met haar materiële paradigma – dat de geestelijk/spirituele thema’s niet thuis horen in de meetbare onderzoekswerkelijkheid -, maakt dat er dus bestaande oeroude teksten en antwoorden op deze levensvragen onbenut blijven. Die antwoorden bestaan dus wel: er bestaat een verband tussen lichaam, geest en ziel maar die is niet onbekend omdat in deze westerse wereld nog uitgegaan wordt van 19e eeuwse darwinistische basisbegrippen en niet verder is gekomen dan dat alleen. Daarvoor zijn de academische paradisma’s  verantwoordelijk. Tragisch, maar waar.  

Kun je jezelf eigenlijk wel kennen?

Sinds mensenheugenis zijn we er nog niet uit hoe lichaam en geest zijn verbonden. Lukt het ons ooit een coherent beeld van ons zelf op te bouwen? Overpeinzingen vanuit een hersenscanner.

*Deze zin klopt inhoudelijk dus niet; geestelijke wijsheid uit het oosten wordt in ons werelddeel genegeerd.

Arthur Eaton, De Groene A’dammer, 21 december 2022 – verschenen in nr. 51-52

‘U mag de rode lijnen volgen naar de afdeling neurologie.’ Mag, zegt de vrouw achter glas, alsof ik een keuze heb. Dus ik achter die lijnen aan.

Als ik de afdeling heb gevonden, trek ik een nummertje en ga ik zitten. Om me heen allemaal grijze bolletjes die omhoog turen naar een scherm waarop steeds nummers verschijnen. ‘Mijn beurt’, zegt de oude baas in een stoel tegenover me, en staat met moeite op.

Dit ziekenhuis is ooit gebouwd als een dependance van een kerk. Het zit nog in de naam. In het aangezicht van leed en ziekte zijn we allemaal verloren zielen, denk ik een beetje pathetisch terwijl ik mijn rugzak neerzet. Erg lang kan ik er niet op mediteren, mijn nummer verschijnt al gauw.

Ik word opgehaald door een vriendelijke zuster. Ze geeft me een soort schort en laat me zien waar ik me kan omkleden. Als ik klaar ben, legt ze me geduldig uit wat een fMRI is – een serie scans van de hersenen die de activiteit ervan in kaart brengen – en hoe de machine werkt. Het ding ziet eruit als een vliegtuigmotor. ‘Wil je muziek op?’ vraagt ze. ‘Het is nogal een lawaai daarbinnen.’ Liever niet, maar ik krijg toch twee oortjes in zodat de vrouw me tijdens de procedure instructies kan geven.

Het infuus is voor de contrastvloeistof, zegt ze. ‘Zit het allemaal goed zo?’ Zo ongeveer wel ja. Het laatste wat ik zie voordat ik de magnetron word ingeschoven is het bekende blauwe logo van Philips. Vreemd geruststellend in deze context. ‘Knipper als je me kunt horen.’ En dan ontstaat me toch een kabaal.

Ik probeer het geluid te negeren door mezelf af te leiden. Wat is een betere plek om na te denken over de geschiedenis van het zelf dan in een hersenscanner? Elke keer als een elektronische stem zegt: ‘de volgende scan duurt vijf minuten’, moet ik aan Lieke Marsman denken.

De meesten van ons hebben een vanzelfsprekend gevoel van innerlijke samenhang. Het gevoel dat alles wat we zien, voelen en ervaren niet gefragmenteerd en onsamenhangend is, maar op de een of andere manier bij elkaar hoort. Gedachten, herinneringen, gevoelens: ze zijn van ‘mij’. We weten allemaal waar we het over hebben als we ‘ik’ zeggen, en toch is het een glibberig onderwerp.

*Geen glibberig onderwerp als we de moeite zouden nemen om geestelijke literatuur tot ons te nemen.

Probeer maar eens uit te leggen wat dat zelfgevoel precies inhoudt. Als ik het heb over mijn ‘zelf’, heb ik het dan over mijn innerlijke theater van gedachten, of de contouren van mijn huid? Waar eindigt mijn lichaam en begint mijn geest? Kan ik mezelf eigenlijk wel kennen?

*Zelfgevoel zijn alle gevoelens die door je eigen persoonlijkheid worden opgeroepen bij alles wat we thuis of buitenshuis observeren en waarnemen; over jezelf of over de indrukken die van buitenaf bij jezelf binnenkomen. het gaat dus inderdaad over je eigen innerlijke theater van je gedachten maar niet per se over de contouren van mijn huid, tenzij de huis irritaties oplevert. Dan word je erop attent gemaakt. E  wat betreft het onderscheid tussen lichaam en geest, ook een simpel antwoord: de geest is ‘de wereld van’ het eigen denkwezen (hersenen) maar ook gecombineerd het je gevoelsindrukken. En de slotzin is voor velen een vraag, maar voor geestelijk bewust levende mensen een feit: je kunt jezelf zeker kennen als je ook de hier genoemde basisbegrippen lichaam/geest/ziel goed hebt overdacht en daar komen de meeste mensen moet aan toe. Helaas, want dat zou veel gepieker overbodig maken.

‘Voor een denker als Descartes was het duidelijk: ik denk, dus ik ben. Het is het beroemdste gezegde uit de westerse filosofie. Dat samenvallen van het zelf met je gedachten was lange tijd de norm. Ver vóór Descartes zei de Egyptische filosoof Plotinus al iets soortgelijks. Nog altijd is ons zelfbewustzijn een belangrijk aspect van ons zelf, maar niet meer het enige.

Er zijn veel verhalen te vertellen over de geschiedenis van het zelf. Een overzicht schiet noodzakelijk tekort. U moet het me maar vergeven: ik lig in een hersenscanner, tenslotte.

*Als je in een hersenscanner terecht bent gekomen, dan is het te laat om met die vragen aan de gang te gaan, want heb je die kansen om dat te overdenken al ruimschoots laten liggen.

Ooit, laten we zeggen in de Middeleeuwen, hadden we een ziel. De ziel was immaterieel en onsterfelijk; heel en ondeelbaar. Na mijn dood leefde mijn ziel voort. Ergens, in een hemel of een hel, of iets ertussenin, dolen nu nog alle talloze zielen van de mensen die tot nu toe leefden. Althans, dat stel ik me zo voor.

*Ook hier klopt de eerste zin niet: het is geen kwestie dat we ‘ooit’ een ziel hadden, aangezien ieder mens – en levend wezen dat bezield is – een ziel heeft. Dat is het brondeeltje dat ik ieder mens altijd aanwezig is en op aarde binnen in je eigen lichaam, dat als ‘energiedeeltje’ ergens in je lichaam ‘ligt’ of ‘aanwezig is’; maar inderdaad ‘immaterieel’ (onstoffelijk) en daarom door geen arts of medisch meetinstrument aanwijsbaar/zichtbaar.

Mijn lichaam was gastheer van de ziel. Als je geboren werd kwam je ziel in je lichaam, verbleef er een poosje, stuurde het geheel aan, en verdween dan weer met de dood. Lichaam en ziel stonden zo tegenover elkaar. Dat was eeuwenlang de overtuiging van velen, in Europa althans: dat het stoffelijke lichaam aan de ene kant stond, en de onsterfelijke ziel aan de andere.

*Vanuit de oosterse ‘wijsbegeerte’ – lees: genoemde geestelijke literatuur – klopt het bovenstaande ook niet: in plaats van “Mijn lichaam was gastheer van de ziel” zou het anders – omgekeerd – geformuleerd kunnen worden, namelijk dat de eeuwige ziel bij de geboorte op aarde plaats neemt in het lichaam –  in dat net geboren babylijfje – en dat tot aan het overlijden – na een lang of kort leven – daarin blijft leven, omdat de ziel dan vertrekt naar een volgende levensbestemming elders binnen het uitspansel en het lichaam dus ophoudt te functioneren; omdat het stervensproces intreedt. De ziel van een ieder is onsterfelijk en dus ‘eindeloos en oneindig lang’ levend – door alle universa heen – maar ieder lichaam – als reisinstrument – is tijdelijk omdat het gebonden is aan de aarde omdat we anders niet kunnen eten en reizen. Zodra de ziel vertrekt, heeft het lichaam zijn doel en taak bereikt en beëindigd.

Zo zadelde de predikant ons op met een zondig lijf en een geest met morele verantwoordelijkheid. De geneeskunde ontwikkelde zich juist in tegenovergestelde richting: zij beschreef het lichaam als een soort ontzielde machine, waardoor we ziekte zijn gaan zien als een mechanisch defect.

*Deze onvolmaakte wereld én wetenschappelijke onvolmaakte medische sector kunnen vanwege deze beperkte – dus die onvolmaaktheid – omstandigheden niets anders dan maar een verklaring te verzinnen: onze kennis reikt niet verder dan de veronderstelling dat het lichaam als een soort ontzielde machine gezien moet worden. Dat is je reinste flauwekul en dus onjuist omdat de biologische en medische wetenschap de verkeerde weg of richting is ingeslagen: het lichaam is geen ontzielde machine, maar omgekeerd: het lichaam is dat wat voor de mens zo belangrijk is, kunnen eten en zichzelf in leven houden, waarbij het gestuurd wordt door de ziel en gevoed/gestuurd door kennis over morele verantwoordelijkheid. We mogen rustig aannemen dat iedere oosterse – Aziatische en mogelijk ook Afrikaanse – arts de functie van de zie heel goed begrijpt en zelfs vanuit zijn cultuur heeft meegekregen in de eigen opvoeding. Geen probleem dus. Alleen het westerse denken is achtergebleven.

‘In de zeventiende eeuw werd die harde scheiding tussen lichaam en geest in twijfel getrokken door Verlichtingsdenkers, in het bijzonder door John Locke. Nu hoor ik u denken: John Locke? Was dat niet de Engelse liberale politiek filosoof? Ja, ook. Maar naast filosoof was hij arts, en hij bedacht dat een deel van onze ziel afhankelijk moet zijn van het lichaam: een deel van de ziel hóórt volgens hem bij het lichaam.

*Interessant weetje!

Ik zie het hem schrijven, bij kaarslicht: ‘The body too goes to the making of the man.’ En net als ons lijf, kan het lichamelijke deel van onze ziel ziek of gezond zijn. Niet goed of fout, zoals onze christelijke broeders dachten, maar ziek of gezond.

Dat luidde een nieuwe manier van denken over onszelf in. Een die voortduurt tot op de dag van vandaag, en waardoor we misschien wel kunnen zeggen dat de grondlegger van de psychologie niet Descartes is, en zeker niet Freud of Jung, maar John Locke. Hij noemde dit materiële aspect van de ziel de ‘mind’. En zijn inzicht leidde tot de studie van de moderne psychologie: het categoriseren, beschrijven en proberen te begrijpen van het materiële aspect van de ziel.

*Over dit laatste zijn meningsverschillen mogelijk. De oosterlingen kennen geen ‘materieel aspect van de ziel’, maar een volwaardig immaterieel en dus geestelijk deeltje nondualiteit in het menselijk lichaam waardoor de Bron contact kan onderhouden met ieder lichaam en dus met ieder mens. De ziel is dus te beschouwen als een samenhangende en samenwerkende ‘constructie’ tussen macro én micro: de grote kosmische geestelijke Bron als motor die de creatieve en scheppende Bronkracht is op macroniveau enerzijds, en het menselijk leven via de ziel als microcelletje maar ook immaterieel in het menselijk lichaam anderzijds.   

‘Het is jammer dat we in het Nederlands geen woord hebben voor mind, laten we het dus maar op ‘geest’ houden. In elk geval werd het mogelijk om te bestuderen op welke manieren onze geest ziek of gezond kan zijn. Er was daarmee een belangrijke stap gezet in de transformatie van de ziel naar het zelf: de erkenning dat lichaam en geest op de een of andere manier bij elkaar horen.

Het gebonk stopt even. Ik hoor een klik door mijn oortjes. ‘Lig je nog goed?’ vraagt de vrouw.

‘Ja, prima’, lieg ik.

‘Oké. Dan ga ik nu de contrastvloeistof toedienen.’

Voor freudianen was de geest een huis vol onontdekte kamers. Het grootste deel van onszelf is gehuld in duisternis, zagen ze.

*Maar bedoelden waarschijnlijk ‘onzichtbaar’ in plaats van duisternis.

‘Ik dacht eerlijk gezegd dat die allang was toegediend, maar dan voel ik door mijn linkerarm een koud stroompje lopen dat langzaam richting mijn nek en hoofd kruipt. En dan begint de machine weer te bonken en te zoemen.

‘Amerika is als geen ander land ontvankelijk voor het idee van mentale genezing’, kopte The New York Times in 1913. Drie jaar ervoor zei Sigmund Freud tegen Carl Jung terwijl hun schip de haven van New York in voer: ‘Ze hebben geen idee, maar we brengen ze de pest.’

Wat de psychoanalytici in werkelijkheid kwamen brengen was een idee van het zelf. Een verdeeld zelf. Een zelf dat niet onsterfelijk was, zoals de ziel dat ooit was, maar vergankelijk en kwetsbaar. Net als Locke geloofde Freud dat onze geest niet goed of slecht is, maar ziek of gezond. En wat ons ziek maakt is het conflict tussen de verschillende versies van onszelf ín onszelf.

*Een zelf dat niet onsterfelijk was, zoals de ziel dat ooit was, maar vergankelijk en kwetsbaar’, maar zoals Pim van Lommel gisteren in een interview in de Volkskrant meldde: de ziel én dus ‘het zelf’ – vanwege het bewustzijn dat actief blijft buiten het lichaam zoals aangetoond via BDE[i] -, de ziel is wel onsterfelijk! ‘Dezelfde’ ziel  gaat leven na leven mee in het bewustzijn van ieder mens.

‘De geest was voor freudianen niet iets transparants, niet de koele zelfkennis van Descartes, maar juist een huis vol onontdekte kamers. Het grootste deel van onszelf is gehuld in duisternis, zagen zij. Er zijn vele verdrongen versies van onszelf: de driften en de onacceptabele gedachten die steeds weer aan de deur kloppen. Zo zit ons zelf ingeklemd tussen de noden van het lichaam en de morele eisen van de buitenwereld. En tegelijk houdt het al die verschillende versies van onszelf bij elkaar.

*Razend knappe constructie van het ‘ons zelf’.

‘Niet geheel toevallig schreef Freud dit alles op in het Wenen van rond 1900: een multiculturele stad, vol progressieve stemmen, liberalen, conservatieven. Op de straathoeken kon je zowel Sachertorte als anarchistische pamfletten kopen. Ons zelf is een smeltkroes, zag Freud: een parlement vol tegenstrijdigheden.

Nu was Freud natuurlijk niet de eerste die dit beweerde, schrijvers en dichters gingen hem voor, maar de freudiaanse beweging was wel erg effectief in het uitdragen van de boodschap. Binnen de kortste keren werden psychoanalytische opvattingen over ons mentale leven in Europa en de VS gemeengoed. En vandaaruit verspreidde het zich over de hele wereld. De spreekkamer werd het laboratorium van het humanisme; de divan de nieuwe biechtstoel.

We begonnen onszelf te zien als psychologische wezens. Bij Freuds overlijden schreef W.H. Auden over hem dat zijn gedachtegoed een climate of opinion was geworden. Tot op zekere hoogte waren we nu allemaal freudianen. In elk geval was de ziel definitief naar de achtergrond verdwenen; de twintigste eeuw was de eeuw van het zelf.

Plotseling stopt het geraas om me heen. Ik lig al zo lang stil dat ik mijn armen en benen niet meer voel. Met wat moeite hijs ik mezelf uit het apparaat. De vrouw komt me tegemoet: ‘Over drie weken krijgt u de uitslag. De dokter zal die met u bespreken.’ Het is vreemd, maar ik voel dat de vrouw koeler tegen me is nu de procedure is afgelopen. Een goed teken, denk ik hoopvol, misschien is er niks op de scans te zien. Ik kleed me aan en loop langs het park naar de tramhalte. Al met al ben ik blij dat het voorbij is.

(…)

*Een uiterst boeiend artikel met heel veel denkstof om het nieuwe jaar mee in te gaan! Dank aan de Groene Amsterdammer!

https://www.groene.nl/artikel/kun-je-jezelf-eigenlijk-wel-kennen


[i] Bijna-door-ervaring

Socrates, Jezus en Boeddha [7]

[166] Hierover verklaart hij zich overigens nader in de Phaedo, de laatste dialoog over dood en onsterfelijkheid. Plato was er op die dag niet bij, maar verlaat zich op het verslag van zijn metgezellen en geeft de dialoog met gevoel weer: ‘Ik wil jullie nu de achtergronden uiteenzetten van mijn opvatting dat degene die zijn leven werkelijk aan de filosofie heeft gewijd, uiteraard vol goede moed is als hij gaat sterven en dat hij er alle vertrouwen in heeft dat hem na zijn dood ginds de grootste zegeningen ten deel zullen vallen. […]  De gewone mensen weten dat de ware filosofie niets dan een leerweg is, een voorbereiding op de dood. Wanneer dit zo is, zou het toch raar wezen als zij hun hele leven slechts daarnaar streven, om wanneer hun dood nadert, zich te verzetten tegen hetgeen waar ze zich al zo lang aan wijdden en dat ze nastreefden?’ (Phaedo, 63e-64a). Vandaar dat hij voortdurend hetzelfde advies geeft: ‘Dit alles dient ons moed te geven wat onze ziel betreft. Wanneer we tenminste in ons leven die genoegens en opsmuk van het lichaam hebben afgewezen – in de overtuiging dat het om iets oneigenlijks gaat, wat ons meer kwaad dan goed doet – maar ons juist hebben ingespannen voor de genoegens van de studie en zo de ziel niet met oneigenlijke doch met de bij haar passende opsmuk als bezonnenheid, gerechtigheid, dapperheid, vrijheid en waarheid hebben gesierd. Zo moeten we wachten op de reis naar de andere wereld, bereid om af te reizen wanneer het lot ons roept’ (114e-115a).  

Socrates blijft daarom steeds maar herhalen: ‘Zorg niet meteen voor jullie lijf en goed, maar eerst en vooral voor jullie ziel, opdat deze zo deugdzaam mogelijk mag zijn’ (Apologie, 30b). In woorden die opvallend veel op die van de Boeddha lijken, waarschuwt hij voor de schade die het lichaam aan de ziel kan betrokkenen wanneer het haar dwingt zijn verlangen te bevredigen: ‘Zolang we namelijk ons lichaam hebben en zolang onze ziel door zo’n kwaad is bedoezeld, kunnen we datgene waar we naar streven – we noemen dat waarheid – nooit geheel verwerven. Het lichaam is door de verzorging die het eist aanleiding voor duizend en één zorgen’ (Phaedo, 66b). Hij benadrukt: ‘Het lichaam leidt ons nooit naar wijsheid. Want oorlog, oproer en strijd zijn aan niets anders te wijten dan aan het lichaam en zijn verlangens. Alle oorlogen ontstaan uit behoefte aan geld en tot die behoefte worden we gedwongen door ons lichaam, dat ons als slaven laat werken. (66c-d). Toch is Socrates geen voorstander van strenge ascese of van kastijding van het lichaam (68e-69a). De methode die hij en overigens ook de Boeddha aanhangt, is die van de ‘zelfbeheersing – tenminste wat de mensen zelfbeheersing noemen: je niet laten beïnvloeden door je begeerten, maar daar geringschattend en ingetogen mee omgaan.’ (68c); want ‘elk genot en elk verdriet spijkert de ziel als het ware aan het lichaam vast en maakt haar lichamelijk, zodat zij gaat veronderstellen dat alles wat het lichaam voor waar houdt ook waar is’ ( 83d).’

Wordt vervolgd

VISIOEN 15 ~ HET LEVEN EN DE LEVENSOPDRACHT en die luidt: je ziel leren kennen, want vanuit de aarde beschouwd een loodzware opdracht

HIDDINGA, LEVENSOPDRACHT

[127] Ik voelde dat ik mijn lichaam achter me liet en ontmoette de begeleidster die mij altijd vergezelde op de reizen in de geest. Na enige tijd kwamen we in een vreemde ruimte die verschrikkelijk mooi was, maar dan niet in aardse zin. Hoewel het de indruk gaf een soort gewelf of gotische hal te zijn, was het geheel toch anders, alsof er geen werkelijke stoffelijke muren en dergelijke waren. Er waren versieringen. Ze waren heel erg mooi, maar ook beslist onaards en zij leken als een hologram driedimensionaal in de ruimte gepositioneerd te zijn. Er was een geweldige stilte en rust en ik voelde alle spanningen van mij afglijden. Ik kon me niet herinneren dat ik ooit een dergelijke volmaakte ontspanning had gevoeld als in deze ruimte. Maar plotseling werd de verbroken door een stem, die niet uit een specifieke richting leek te komen maar gewoon overal aanwezig was. De stem sprak: ‘Wat zoek je op dit moment? Als je naar de waarheid zoekt, hoe weet je dan of dit ook de werkelijkheid is? Kijk nu en leer.’

De ruimte werd nu heel mooi en heel helder verlicht. In het midden leek zich een groots wezen te bevinden dat iets in zijn hand hield. Het wezen had een blauwgrijze mantel aan en hield de hand waarin het object aanwezig was, naar mij uitgestrekt alsof het mij verzocht om dichterbij te komen en te kijken. Ik ging nu dichterbij staan, keek in zijn hand en zag dat het een mooie kleine blauwe bol was. Het was de aarde. Het wezen hield de bol heel voorzichtig in zijn handen en na een gegeven ogenblik liet hij de bol los en de bol zweefde langzaam van hem weg en vervaagde. Ik hoorde nu de stem weer. ‘Dit beeld is mijn beeld en ik houd de aarde vast zoals alles in de gehele schepping al eeuwenlang is vastgehouden. Ik laat niets los en zolang de aarde wordt vastgehouden, bevindt elk mens en elke levensvorm zich in mijn hand en ik zal het niet loslaten voordat de tijd daar is. Deze tijd is nabij, want een nieuwe vorm zal ik gereedmaken, zodat elke ziel een nieuwe periode van vrede, en geluk, maar ook van hard werken, leren van lessen en geestelijke ontwikkeling mee kan maken. Op het moment dat dit gebeurt, wordt alleen de stoffelijke vorm losgelaten, maar de essentie van het leven, de ziel, die komt weer terug in mij. Op het pad naar het licht komt de ziel in aanraking met veel vormen van kennis. Deze kennis stelt de ziel in staat om te leren, te groeien, te ervaren en om naar mij terug te komen, maar deze kennis is niet absoluut. Kennis en waarheid zijn relatief en variëren met het niveau van geestelijk bewustzijn. Net zoals jullie nu terugkijken op religies en ideeën van enige duizenden jaren gelden, zo zullen jullie ook eens terugkijken op alles wat jullie nu denken te hebben geleerd. Geloof, kennis, geestelijke bewustzijn, filosofie, alles is aan evolutie onderhevig, en de fase waarin men nu denkt heel veel kennis vergaard te hebben over de ziel is slechts een van die fasen die men moet doormaken voordat men het werkelijke licht en mij kan begrijpen. Op dit moment hoor je een stem en uit dit spreken zou je kunnen opmaken dat God een wezen is, maar dit is slechts een wijze van communiceren om jou, en met jou de mensheid, iets te vertellen en te laten zien. Als mens op de aarde hebben jullie bepaalde gedachten over God en over de ziel en alles wat daarmee verband houdt. Maar andere levensvormen hebben hun eigen wijze van beleven en dit is voor hen net zo werkelijk als wat jullie ervaren. Indien er echter een uitwisseling van gedachten zou zijn, dan komen jullie tot de ontdekking dat deze wijze van geestelijke beleving volkomen anders en zelfs tegengesteld is. Toch zijn beide waarheid, want ik ben in alles wat leeft en de mens is daar maar een heel klein onderdeel van. Met betrekking tot alle waarheden die je hebt kunnen zien is het daarom goed te bedenken dat alles wat je nu ziet slechts een onderdeel is van het bewustzijn van nu. Er is je de mogelijkheid gegeven om heel veel dingen te bevatten en ook te beschrijven en daarom is het je gelukt om alle redelijk zuiver weer te geven, waaronder een stukje toekomst, maar de werkelijke waarheid, dat is iets wat de ziel pas kan begrijpen als deze volledig in mij is teruggekeerd en geen enkele fase in de evolutie meer door hoeft te maken. Begrijp je dit?’

[Jaap Hiddinga, Eindtijd of overgang? Visioenen over de veranderingen die de aarde en de mensheid te wachten staan. Ankh-Hermes Deventer 2005, 127]

Vrouw en man en zielenbewustzijn

[Bron: Jaap Hiddinga, Man, vrouw en zielenbewustzijn. 2006; 7-9]

‘Het was een prachtig gezicht en het leek wel een soort sprookjesparadijs. In het midden van het ‘landschap’ leek een soort tempel te staan met daarin een soort kelk die vaag iets weg had van een bloem. De ‘tempel’ leek van witte steen gebouwd te zijn en de kelk was zachtroze, vermengd met goud en zilver. In de kelk stonden een man en een vrouw. Zij waren in alle mogelijke opzichten perfect, dat wil zeggen dat zij én uiterlijk én als ziel ontzettend mooi waren. Zij keken naar elkaar in een diepe vorm van liefde en zij gingen in elkaar op in een diepe verrukking en leken een te zijn. De engel sprak nu en zei: ‘Wat je nu ziet is een universeel beeld maar dan in de vorm zoals die door de mens begrepen wordt. Je denkt een man en een vrouw te zien waar in werkelijkheid geen man en vrouw kunnen zijn, want dit zijn slechts aardse gedachten. In Gods schepping is de ziel in twee helften gedeeld en deze zielenhelften, of verenigende zielen, zullen altijd bij elkaar horen en altijd naar elkaar zoeken. Ook in de mens op aarde zit dat gevoel. Bij andere levensvormen is ditzelfde gevoel aanwezig en ook de basis van dit beeld, maar in andere vormen die voor hen herkenbaar zijn. Wat echter nodig is is liefde, want dit is de kracht die alles instandhoudt. Deze kracht, of energie, is van God zelf en omdat elke ziel een onderdeel is van God en God in zich draagt, los van de stoffelijke vorm, zal de goddelijke liefde ook deel zijn van elke ziel. Je gaat nu een transformatie meemaken van man en vrouw naar het zielenbewustzijn en naar God toe.’

Ik keek weer naar het beeld van de man en de vrouw in de kelk. Plotseling zag ik een verandering die als een soort versnelde film zichtbaar was. Ik zag hoe de vormen van de man en de vrouw als het ware oplosten en verdwenen en daaruit kwamen twee lichtende gestalten die langzaam transformeerden naar een nieuwe vorm die bijna niet meer menselijk was. Ik zag de twee gestalten die nu pure zielenvormen waren, in elkaar opgaan. Ik zag aan de energie dat zij nu een proces van bewustzijn ervoeren waarbij het licht steeds intenser werd. Plotseling leek het alsof de twee gestalten in elkaar versmolten en na enige tijd één geworden waren, terwijl de eigen identiteit die zij als individu hadden toch bewaard bleef. Het was een wonderlijk en ongelooflijk gezicht waarin vele gevoelens in mijzelf werden aangeraakt. Ik zag dat de energie die zichtbaar was als een prachtig licht nu samensmolt en er een verbintenis werd gemaakt tussen deze energie en het goddelijke door middel van een soort lichtgevend koord dat kennelijk de zielsverbinding met God zelf vormde. Ik zag vanuit dit goddelijke licht ook weer nieuwe energie, in de vorm van ander licht, naar het paar terugstromen en zij leken te groeien in dit enorme licht. Plotseling was het proces gereed en ik zag een entiteit die uit twee zielenhelften bestond die voorheen als man en vrouw zichtbaar waren geweest. Deze entiteit leek nu een te worden met God zelf en het licht bleef maar groeien en groeien, totdat het zo verblindend werd dat het niet langer mogelijk was om een nog iets in te zien. De engel sprak nu weer en zei: ‘Wat je nu in een heel snel tempo gezien hebt, is de energetische voorstelling van de transformatie van man en vrouw naar een zielenbewustzijn dat hen als verenigde ziel naar God brengt. Dit is het pad dat elk levende wezen, waar dan ook in de neutrale zone (Visioenen en uittredingen, Visioen 2) moet ondergaan. Dit is de weg die ook elk mens zal gaan, want men zal het zielenbewustzijn moeten leren kennen voordat men aks man of als vrouw bewust met dat manzijn en vrouwzijn om kan gaan. De les die men moet leren, is om zich niet te identificeren met het lichaam maar om de zielenkracht die men in zich heeft te ervaren. Pas dan kan men verder in werkelijke liefde in relaties op aarde en in de sferen zoals God dit bedoeld heeft. Dit is de weg die men te gaan heeft.’

Ik plaats hierbij de volgende kanttekening. In de tekst staan twee bijna gelijkluidende begrippen of woorden: de ‘verenigende ziel’ en de ‘verenigde ziel’. Er is geen sprake van een drukfout, maar het bijvoeglijk naamwoord ‘verenigende’ drukt duidelijk een proces uit, namelijk ‘op weg naar de verenigde’ ziel en dat is gelijksoortig aan de Verenigde Naties, dus een statisch organisatiebegrip of in de menselijke sfeer tussen vrouw en man een organisch begrip. Ieder mens op aarde (en andere bewoonde planeten) is maar een deel van de eenheidsziel voordat hij/zij in afgesplitste vorm op weg waren vanuit het koninkrijk der hemelen naar de lagere dimensionale gebieden in ons universum; voordat zij dus als eenheidsziel de keuze maakten om een afdaling naar lagere dimensies te ondernemen en af te reizen. Dit proces kan op deze site gelezen onder de categorie ‘neutrale zone’. Daar leest men wat de neutrale zone is en waarom die zone bestaat.