‘De dood is een fantastisch fenomeen met een slechte reputatie’ (Fokke Obbema, Topverhalen vandaag/de Volkskrant, 2 juni 2023)
INTERVIEW Babs Bakels
Het favoriete onderwerp van kunstenaar Babs Bakels is sinds jaar en dag de dood. Dat komt mede door een trauma dat ze als peuter opliep. ‘Doodsangst zet ons aan tot veel meer gedrag dan mensen doorhebben.’
Wanneer ze in een gezelschap haar favoriete onderwerp aansnijdt, de dood, vallen haar doorgaans twee tegengestelde reacties ten deel, afkeer en fascinatie. ‘‘Nou, gezellig dan, heb je niks leukers?’, is de bekendste afweerreactie. Anderen vinden het juist spannend en beginnen allerlei vragen af te vuren. Voor ik het weet, delen ze hun verdriet met me. Of beweren ze dat er volgens hen na de dood toch echt iets is.’ Beide reacties herleidt ze tot hetzelfde onderliggende gevoel: ‘Allebei komen ze voort uit onze doodsangst. Die zet ons aan tot veel meer gedrag dan mensen doorhebben.’
Als kind groeit kunstenaar Babs Bakels op in een ‘warm arbeidersmilieu’ in Amsterdam. Haar vader en moeder zijn 16 en 15 jaar, wanneer haar oudere zus wordt geboren. Zelf komt zij drie jaar later ter wereld. De opvoeding door het piepjonge stel kenmerkt zich door het adagium ‘niet lullen, maar poetsen’, waardoor er ‘ondanks de liefde weinig ruimte was voor emoties’. Ook krijgen haar zus en zij veel vrijheid: ‘Onze ouders hebben ons nauwelijks begrensd. Ik leerde al snel: ik moet het zelf oplossen. Dat maakt je sterk, maar ook eenzaam.’
Die grote mate van zelfstandigheid leidt tot een lange mars door het onderwijs, met een start op de mavo, een kunstacademie en tot slot een Masterstudie kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Als twintiger gaat ze werken bij een uitvaartcentrum, de eerste keer dat haar fascinatie voor de dood haar beroepskeuze bepaalt. Dat is nog meer het geval, wanneer de inmiddels 51-jarige Bakels in 2005 medeoprichter wordt van uitvaartmuseum Tot Zover, gelegen op de Amsterdamse begraafplaats De Nieuwe Ooster. Haar doelstelling in haar rol als curator: ‘De dood van zijn slechte reputatie afhelpen’.
Humor is daarbij een belangrijk wapen. Zo organiseert zij onder meer de Bedroefde Bolide, met als ondertitel ‘het grote lijkwagenretrospectief’ en de tentoonstelling Especially for you, waarin aandacht voor ‘de doodskist als lifestyle-artikel’, inclusief pin-ups die zich op kisten vlijen.
In haar eigen kunst gaat ze de confrontatie met het harde gezicht van de dood niet uit de weg, zoals blijkt uit haar VPRO-podcastreeks Kassiewijle en uit een geleide meditatie over het lichamelijke ontbindingsproces (This body that once was you, gemaakt met Vibeke Mascini). De bezoeker van die installatie weet zich door een dunne laag menselijk botstof omringd, terwijl hij auditief zijn negen stadia van verrotting doorloopt.
Waar voert u uw fascinatie voor de dood op terug?
‘Dat begint bij een trauma dat mij als kind is overkomen, maar waar ik liever niet de aandacht op vestig. Want ik heb er een hekel aan als slachtoffer te worden gezien. Maar goed, het is wel een sleutelmoment in mijn leven geweest. Als 3-jarige kreeg ik paratyfus, wellicht door het eten van bedorven voedsel. Vanwege de besmettelijkheid van die ziekte moest ik in het ziekenhuis in quarantaine. Mijn ouders mochten maar een kwartiertje per dag bij me zijn. Ik was te jong om te begrijpen waarom ze me telkens alleen achterlieten. Dat heeft acht weken geduurd. Dat was traumatisch, als kind heb je het gevoel dat je in je eentje niet kunt overleven. Door mijn ziekte en het gevoel telkens te worden verlaten, voelde ik me erg slecht. Ik was afgescheiden van de wereld, een soort voorportaal van de dood. Die ervaring heeft mijn doodsangst vergroot. En verklaart denk ik ook mijn fascinatie.’
Hoe kijkt u naar mensen die leven alsof de dood niet bestaat?
‘Met jaloezie! Nou ja, soms. Als je je kunt verliezen in de gebeurtenissen van alledag en met de rug naar de dood toe kunt leven, dan leef je onbevangen, in ieder geval meer dan ik, haha. Ik vermoed dat de meeste mensen het op die manier aanpakken: iedere dag is een nieuwe, verder zien ze het wel. Dat is een manier om jezelf gerust te stellen, je doodsangst weg te houden.
‘Mensen doen daar alles voor. Neem het omarmen van een religie of een bepaalde ideologie. Dat voorziet in de behoefte aan een heilige waarheid die je tegen je doodsangst moet beschermen, het geeft de illusie van onsterfelijkheid. Maar je hebt ook subtielere vormen daarvan, zoals mensen die hun hele leven in dienst stellen van het verkrijgen van macht, status en materie. Ook dat zie ik als het gevolg van doodsangst.’
Is er een alternatief?
‘Nogal wat filosofen stellen dat het juist wel goed is onze dood en doodsangst onder ogen te komen – memento mori, gedenk te sterven. Dan kun je het leven waarachtiger ervaren en de essentie ervan inzien. Mij brengt dat nadenken over de dood inzicht in motieven van mensen, zoals het fanatisme waarmee hele groepen aan hun wereldbeeld vasthouden, dat is pure doodsangst. Als ze die onder ogen zouden durven zien, zou hen dat op het pad van relativeren zetten. Voor mezelf heeft de dood die functie: inzien hoe nietig mijn leven is, hoe bescheiden mijn rol. Vervolgens kan ik ook beseffen dat dit voor iedereen opgaat, waardoor ik meer compassie kan voelen. Het helpt me ook de ratrace waar we inzitten minder serieus te nemen.’
Waar draait het bij doodsangst om?
‘Ik geloof dat we vooral bang zijn na onze dood te worden vergeten. Vandaar dat we er alles aan doen om maar iets na te kunnen laten: door bezit op te bouwen, boeken te schrijven, kunst te maken, ga zo maar door. Alles hebben we ervoor over om maar voort te leven. Natuurlijk doen we dat ook omdat we er plezier aan beleven, maar onbewust zit er ook altijd het motief achter niet te willen worden vergeten, daarvan ben ik overtuigd.
‘Dat is allemaal vergeefse moeite, we worden hoe dan ook vergeten. Ga maar eens op een begraafplaats kijken, waar ze die grafstenen met teksten als ‘Voor altijd in ons hart’ na een jaar of twintig gewoon ruimen. Zo snel gaat het. En dit artikel in de krant gaat heus geen verschil voor mij of voor jou maken, wat dacht je? Laatst bleek dat jongere generaties W.F. Hermans niet of nauwelijks meer kennen – zo’n beroemde schrijver, nu al niet meer! We hoeven ons dus echt geen illusies te maken. We kunnen beter gaan begrijpen dat het helemaal niet erg is te worden vergeten.’
Waarom niet?
‘Omdat de wereld zich moet vernieuwen, er moet altijd weer ruimte voor het volgende komen, dat is de natuurlijke cyclus. Naarmate je ouder wordt, blijf je verstokt aan het bestaande vasthouden. Daar schiet de wereld natuurlijk niets mee op. Het leven, of de natuur, vraagt om afscheid nemen van het oude. Daarbij helpt de dood geweldig goed. Als je weet uit te zoomen naar dat perspectief, kun je inzien: de dood is eigenlijk een fantastisch fenomeen met een ten onrechte slechte reputatie.
‘Hoe noodzakelijk hij is, werd me echt duidelijk door Alle mensen zijn sterfelijk, dat prachtige boek van Simone de Beauvoir. Daarin is haar hoofdpersoon, de edelman Fosca, als enige onsterfelijk. Dat blijkt een verschrikkelijk lot, hij komt volkomen onverschillig tegenover alles en iedereen om hem heen te staan. Dat maakte voor mij duidelijk waarom eeuwig voortleven een slecht idee is, echt inspirerend.’
Maar juist uw angst voor de dood zet u aan tot het maken van kunst.
‘Precies, ook dat is reden dankbaar voor de dood te zijn. Natuurlijk is het een enorm verdrietige gebeurtenis, maar juist dat drukt onze neus op iets heel moois, de liefde. Juist doordat je weet dat je die kunt verliezen, nee sterker: dat je die zúlt verliezen, kun je zoveel van iemand houden. Zou die liefdesband echt voor eeuwig zijn, zoals we onszelf wijsmaken, dan zou dat tot totale onverschilligheid leiden. Dus ja, ook voor de liefde moeten we de dood dankbaar zijn. Dat gevoel ‘oh, blijf alsjeblieft bij mij’ heeft een evolutionaire kant, namelijk: ‘Bied me bescherming, een veilige plek.’ Die behoefte voelen we omdat we kwetsbare wezens zijn. Als we niet dood zouden gaan, zouden we die behoefte niet hebben.’
Geeft de dood u houvast?
‘Zeker. We hadden eerst God om zin aan ons leven te geven, maar die hebben we de laan uit gestuurd. Dat gat is door de dood gevuld. Die bestond natuurlijk al, maar we dachten hem met God en een hemel klein te krijgen. Sinds God weg is, is de dood er in mijn ogen voor de zingeving, want hij leert ons hoe we moeten leven. Ik kan meer verbinding en solidariteit met anderen voelen, wanneer ik mijn eigen nietigheid onder ogen zie, dankzij de dood. Die relativering van mijn bestaan vind ik een fijne gedachte. Zo geeft de dood houvast, de dood als de essentie van God.
‘Alleen zijn veel mensen na het wegvallen van God juist zichzelf belangrijker gaan vinden. Zonder de troost van een hemel is hun angst te worden vergeten alleen maar groter geworden. Daardoor doen ze nog meer hun best zich in de wereld te manifesteren, precies het omgekeerde dus van dat relativeren van je eigen rol. Daardoor hebben we die overdreven nadruk op succes en status gekregen, die ratrace.’
Loopt u met uw nadruk op nietigheid niet het gevaar moedeloos te worden: wat voor zin heeft het allemaal eigenlijk?
‘Ik ken die gedachte wel, maar laat me dan telkens weer inspireren door mijn doodsangst. Die zet me aan tot het maken van mooie dingen, in mijn geval tentoonstellingen of kunstprojecten. Dat doe ik om mensen iets te geven, maar ook om zelf een beetje onsterfelijk te worden. Want ik ben heus geen uitzondering, iets in mij wil natuurlijk ook voortleven.
‘Mij gaat het erom mensen vooral ervan bewust te maken dat ze alles doen om de dood te temmen. En dat ze in plaats daarvan er ook voor kunnen kiezen hem onder ogen te komen. Op straat doe ik weleens alsof ik er niet meer ben. Dan realiseer ik me dat de wereld gewoon zal doordraaien. Voor een handjevol mensen zal het een probleem zijn dat ik er niet meer ben, maar voor alle anderen helemaal niet.’
Hoe kijkt u naar uw eigen dood?
‘Ik ben die dicht genaderd tijdens die geleide meditatie over ons rottingsproces. Wat ik daarvan het pijnlijkst vond, was de fase waarin mijn vlees ging rotten en alleen mijn botten overbleven. Dat is het moment waarop je identiteit verdwijnt, weer dat vergeten worden. Als ik me nu inbeeld dat ik nog maar beperkt de tijd heb, voel ik onmiddellijk een knoop in mijn maag, doodsangst. Doodgaan lijkt me verschrikkelijk, ik hoop vooral dat het snel voorbijgaat. Op mensen die geloven dat er daarna nog iets komt, kan ik hartstikke jaloers zijn. Voor mij is dat niet weggelegd. De harde realiteit is dat ik geen ziel heb, maar puur materie ben. Ik ben een miniem onderdeel van een veel groter geheel, van een eeuwige golfbeweging van leven en dood, waar ik even in mee mocht.’