Zie Mozes (doorverwijspagina) voor andere betekenissen van
Mozes.
Mozes. Schilderij José de Ribera.
Mozes (Hebreeuws: מֹשֶׁה Mosje, Oudgrieks: Μωυσῆς Mōysēs of Μωσῆς Mōsēs, Latijn: Moyses
of Moses, Arabisch: موسى Moesa) was volgens de
Tenach de grootste profeet.[1] De Hebreeuwse Bijbel beschrijft hem als
de leider van de Israëlieten bij de uittocht uit Egypte en tijdens de doortocht
door de woestijn tot aan de grenzen van Kanaän. Traditioneel worden aan Mozes
ook de eerste vijf Bijbelboeken toegeschreven (de Thora), waardoor de
gehele wetgeving van Israël door zijn autoriteit werd geschraagd. Ook Psalm
90 wordt aan Mozes toegeschreven.
Volgens de Koran is Mozes een boodschapper en profeet.
Zie Musa (profeet)
voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Inhoud
1 Etymologie van de naam Mozes
2 Leven
2.1 Jeugd
2.2 Vluchteling
2.3 Terug naar Egypte, de tien plagen en uittocht uit Egypte
2.4 Dolen in de woestijn en de Tien Geboden
2.5 Dood
3 Datering
4 Historiciteit
5 Mozes in de apocriefen en het Nieuwe Testament
5.1 Mozes en de gedaanteverandering van Jezus
5.2 Pseudepigraaf
6 Andere bronnen over Mozes
7 Mozes in de kunst
8 Stamboom van Mozes
Etymologie van de naam Mozes
Mozes in hiërogliefen
De naam Mozes werd afgeleid van het Egyptische werkwoord
mś / mśj (“dragen”). Het is een verkorte vorm van de
Egyptische naamvorm zoals Toetmosis “geboren uit Thot”, waarbij
het element dat de god benoemt, is weggevallen en betekent dus letterlijk:
“geboren uit [een naamloze god]”. In de Hebreeuwse Bijbel is de
herinnering aan de Egyptische herkomst van de naam overgeleverd in het verhaal
waarin de dochter van de farao het kind een naam geeft, waarbij haar een
etymologie in de mond wordt gelegd die teruggaat op de Hebreeuwse stam mšh
(“uittrekken”): “ik heb hem uit het water gehaald”.[2] Het
is buitengewoon onwaarschijnlijk dat een dochter van de farao kennis van
Hebreeuwse etymologie zou hebben; mogelijk berust deze herkomst op een legende.
Bovendien kan objectief worden vastgesteld dat de context strijdig is met
deze etymologische herleiding, die een passieve vorm van het werkwoord mšh is,
die de betekenis “die [er]uit getrokken werd” doet verwachten.
Ook werd Mozes nergens aangeduid met de uit de morfologie volgende
betekenis “de [er]uit trekkende”.[3][4]
Leven
Jeugd
Mozes’ biografie begint tijdens de onderdrukking van de
Israëlieten in Egypte, namelijk met de verplichte herendienst aan de
farao om de steden Pitom en Raämses te bouwen.[5] De farao schrok echter
van de opstandigheid en vermenigvuldiging van de Israëlieten[6] en gebood twee
Hebreeuwse vroedvrouwen de mannelijke pasgeborenen van zijn slaven te doden.
Zij negeerden dit bevel, waarna farao “heel zijn volk … bevel
[gaf]
om alle Hebreeuwse jongens die geboren werden in de Nijl te
gooien.”[7] In deze context vonden de geboorte en redding van Mozes
plaats, kind (onwettig volgens Schmid[8]) van een man en vrouw uit de stam Levi
– deze anonieme ouders werden later geïdentificeerd als Amram en diens tante
Jochebed.[9] Het mooie kind werd eerst in huis verborgen, maar toen dit
niet langer geheim kon worden gehouden, legde zijn moeder hem in een mandje van
papyrus (de ark van Mozes) tussen het riet langs de oever van de Nijl,[10]
waar hij uitgerekend door de dochter van de farao die de kindermoord had
bevolen, werd ontdekt en gered. Zonder aarzelen aanvaardde deze prinses
de raad van een haar onbekend meisje dat “toevallig” in de buurt
stond toen zij het kind vond – een meisje dat de zuster van het kind bleek,
later als Mirjam geïntroduceerd[11] – en bracht zij het kind onder bij
een voedster die niemand anders bleek te zijn dan de moeder van het
kind.[12] Nadat hij was gespeend en zijn naam Mozes kreeg, groeide hij op aan
het Egyptische hof.[2]
Vluchteling
“Toen Mozes volwassen geworden was, zocht hij op een
dag de mensen van zijn volk op.” Hij doodde een Egyptenaar die een
Hebreeër sloeg. “Toen de farao ervan hoorde, wilde hij Mozes laten
doden. Daarom vluchtte Mozes voor de farao”[13] en kwam in Midjan, het
noordelijke deel van het Arabische schiereiland. Hier trouwde Mozes met Sippora,
de dochter van de lokale priester Reüel.[14] Hun gemeenschappelijke
zonen heetten Gersom[15] en Eliëzer.[16]
Maar vóór alles is Midjan het vertrekpunt van Mozes’ roeping
in het verhaal over de brandende doornstruik. Hierin openbaart zich een
voorheen anonieme godheid als de God JHWH, die het geweeklaag van Zijn volk had
gehoord en zei de horige Israëlieten onder Mozes uit Egypte te bevrijden en
naar een goed land te voeren. Toen Mozes aarzelde en in het vooruitzicht op
onderhandelingen met de farao wees op zijn rammelende talent als woordvoerder,
werd zijn broer Aäron aan hem toegevoegd als “mond”.[17]
Terug naar Egypte, de tien plagen en uittocht uit Egypte
Hierna keerden Mozes en zijn gezin terug naar Egypte en
begon hij met zijn opdracht.[18] Er ontwikkelde zich een zware strijd tussen
Mozes, Aäron en de Israëlieten aan de ene en farao en zijn hof aan de andere
kant. Uiteindelijk bracht de laatste van tien plagen, de dood van alle
eerstgeborenen in de Pesachnacht, de farao eindelijk op de knieën om de
Israëlieten te laten gaan.[19] Toen de farao over de uittocht van zijn horigen
werd bericht, bedacht hij zich weer en zette de achtervolging in.
Bij de Schelfzee (Rode Zee) bereikten de achtervolgers de
Israëlieten, die hierop in paniek raakten. Maar Mozes zegde hen de hulp van
JHWH toe en door een wonder verschafte Hij een doorgang door de zee door deze
te splijten. De Israëlieten konden over de droge bodem van de zee naar vrijheid
lopen, maar toen de Egyptenaren hen achtervolgden, sloot de zee zich weer en de
farao kwam samen met zijn strijdkrachten om het leven.[20]
Dolen in de woestijn en de Tien Geboden
Na deze overwinning bij de Schelfzee reisden de Israëlieten
onder leiding van Mozes verder door de Sinaïwoestijn. Al snel kwam het tot
conflicten, mede omdat proviand en drinkwater ontbraken. Mozes bad op verzoek
van zijn volk tot JHWH, die hen voedde met manna en kwartels.[21] De volgende
uitdaging was het strijdbare woestijnvolk van de Amalekieten, die militair door
Jozua en door Mozes via zijn gebed werden verslagen.[22] Uiteindelijk bereikten
zij de Sinaïberg, de plaats van de fundamentele openbaring van God.
De Sinaïperikoop begint met de door Mozes overgebrachte
belofte van de god JHWH, dat Israël een koninkrijk van priesters zou worden,
een heilig volk, zo lang zij zich aan Zijn verbond hielden.[23] Na de
bekendmaking van de Tien Geboden[24] en het verbondsboek[25], kwam het tot een
verbond. Hierna volgden de Sinaïtische heiligdomswetten,[26] waarvan de
bekendmaking werd onderbroken door de gebeurtenissen rondom het gouden kalf:
terwijl Mozes op de berg bij God was, overtrad het volk onder Aärons leiding
het verbod op het aanbidden van vreemde goden en beelden.[27] Toen Mozes het
lawaai van de om het beeld dansende mensen hoorde, daalde hij van de berg af en
smeet hij de stenen tabletten waarop de tien geboden van JHWH waren geschreven
aan stukken. Nog groter was de toorn van JHWH, maar het lukte Mozes met een
indringende smeekbede namens het volk JHWH ervan te weerhouden het verbond met
Zijn volk op te geven.[28]
Van de Sinaï leidde Mozes het volk via de oase Kadesh Barnea
naar de grens van het Beloofde Land. Maar vanwege de toenmalige zonden van het
volk[29] moesten Mozes en de Israëlieten in totaal 40 jaar door de woestijn
dolen, totdat zij in het gebied van de Moabieten kwamen, waar ze aan de Jordaan
hun kampen opsloegen tegenover Jericho.
Dood[bewerken]
Bij Jericho hield Mozes zijn afscheidsrede. Hierna gaf JHWH
hem opdracht de Neboberg te beklimmen. Vanaf die berg toonde JHWH Mozes het
Beloofde Land. Hier stierf Mozes op een leeftijd van 120 jaar en werd door JHWH
op een onbekende plaats begraven.[30]
Datering[bewerken]
1 Koningen 6:1 geeft een datering voor Mozes’ leven. Hierin
staat dat de tempel van Salomo 480 jaar na uittocht uit Egypte werd gebouwd,
die hierdoor op rond 1430 v.Chr. kan worden gedateerd, toen Mozes 80 jaar oud
was.[31] Deze datering verhoudt zich niet tot de vermelding dat de Egyptenaren
de Israëlieten gebruikten voor de bouw van de “voorraadsteden” Pitom
en Raämses.[5] Dat laatste pleit voor een identificatie van de farao Ramses II
(1279-1213 v.Chr.).
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de tijd
waarover wordt geschreven en waarin deze wordt beschreven, dat wil zeggen de
tijd waarin de vertellingen van Mozes werden geboekstaafd. Dit is een omstreden
punt in het onderzoek naar de Pentateuch. In het model van de documentaire
hypothese wordt de oudste schriftelijke bron over Mozes, de zogenoemde Jahwist,
gedateerd op de 10e eeuw v.Chr.[3][32][33] Andere theorieën die zich niet op
dit model baseren, denken tegenwoordig eerder aan een ontstaan rond de 8e eeuw
v.Chr.[34][35][36] of nog recenter.[37][38]
Hoe dan ook zal een aanzienlijke kloof in tijd moeten worden
geaccepteerd tussen de beschreven “gebeurtenissen” en een nauwelijks
nog gereconstrueerde mondelinge en schriftelijke overlevering.[32][37][38]
Voor een alternatieve datering en aanwijzingen voor het
bestaan van Mozes, zie de theorie van David Rohl.[39]
Historiciteit[bewerken]
Als het gaat om de historiciteit van Mozes, gaat het vóór
alles om het vraagstuk van de bronnen en hun historische waarde. Over Mozes
wordt alleen gesproken in de Hebreeuwse Bijbel en daarvan afhankelijke
overleveringen. Voor deze bronnen is Mozes de centrale figuur in de klassieke
heilsgeschiedenis van Israël en onlosmakelijk verbonden met de uittocht uit
Egypte, het dolen in de woestijn en het bekendmaken van de wil van JHWH op de
berg Gods. Op basis van het Bijbelse verslag over Mozes, zijn in het jodendom
en christendom diverse beelden ontwikkeld, maar traditioneel is het van
wetgever, degene die Israël de wil van de enige God JHWH heeft verkondigd en in
de Thora vastgelegd. Dit traditionele beeld heeft na historisch onderzoek geen
stand kunnen houden.[40] In de eerste plaats heeft onderzoek van de Pentateuch
uitgewezen dat het ontstaan van Deuteronomium samenhing met de hervormingen die
koning Josia in de late koningstijd doorvoerde en plaatst de definitieve versie
in periode van of na de Babylonische ballingschap (zie ook Documentaire
hypothese). Maar ook de tien geboden[24], waarbij langere tijd aan een
mozaïsche afkomst kon worden vastgehouden, en andere oudere wetsteksten, zoals
het verbondsboek[25], gaan niet op Mozes terug. Het verbondsboek is
waarschijnlijk in de 8e eeuw v.Chr. ontstaan. De tien geboden passen in de
intellectuele context van Deuteronomium en de eraan aanverwante
(deuteronomistische) teksten. Daarmee heeft de traditionele karakterisering van
Mozes als wetgever geen grondslag meer, ze verwijst veeleer naar een beeld van
hem dat in een later tijdperk ontstond, maar niet vanaf het eerste ontstaan van
de Hebreeuwse Bijbel al bestond.
Maar ook het beeld van de charismatische redder en leider
van de uittocht ligt in het duister van de geschiedenis. Dat is niet
verwonderlijk: het nog tastbare ontstaan van het traditionele verhaal over de
uittocht onder Mozes ligt rond het einde van de 8e eeuw v.Chr. Als we aannemen
dat Ramses II de onderdrukkende farao was die werd ontvlucht (1279-1213 v.
Chr.), ligt dat dus direct 600 jaar voor het ontstaan van het geschreven
verhaal. In orale tradities is het oorspronkelijke verhaal al na ongeveer vier
generaties onherkenbaar opgegaan in de vertelling van dat moment.
Hoezeer Mozes in historische onzekerheid en legende is
overgegaan, blijkt duidelijk uit het verhaal over zijn begraafplaats en
geboortevertelling. In de regel zijn begraafplaatsen vaste plekken in het
doorgeven van een traditie. Maar als het gaat om Mozes’ graf, wordt gezegd:
“Tot op de dag van vandaag weet niemand waar zijn graf is”,[41] wat
andere overleveringen er niet van heeft weerhouden het graf te lokaliseren aan
de rand van de woestijn van Judea, ongeveer acht kilometer ten zuiden van
Jericho, in het westjordaanse Nebī Mūsā, waar een 13e-eeuwse koepel als schrijn
is gebouwd over het vermeende graf van Mozes.
Het geboorteverhaal van Mozes is gebaseerd op de tussen 2235
en 2180 v. Chr. heersende Sargon van Akkad.[42] De overeenkomsten tussen beide
verhalen zijn frappant[43]: beide moeders moesten afstand doen van hun kind om
het te redden; beide moeders legden het kind in een biezen mandje, dat ze met
pek afdichtten en aan de oever van een rivier neerlegden; beide kinderen werden
bij toeval gevonden en door degene die ze vond opgevoed. En uiteraard hadden
beide kinderen een grote toekomst voor zich, waarbij ze het lot van hun volk
bepaalden. Dit soort details maken toevallige overeenkomsten buitengewoon
onwaarschijnlijk en weerspreken de aanname dat beide verhalen teruggaan op een
archetypisch motief in vondelingverhalen. Men mag integendeel aannemen dat de
auteur van dit verhaal in de Hebreeuwse Bijbel het in Nieuw-Assyrië
wijdverbreide verhaal kende. Dit pleit voor een redactie in de 8e eeuw v.Chr.
toen Juda en Israël sterk werden beïnvloed door het Nieuw-Assyrische
Rijk.[35][43][44]
De historische informatie over Mozes in de Bijbel is dus
heel beperkt en indirect.[45] Zo zijn daar zijn Egyptische naam, zijn
familiebanden met Midjan en de relatie die in de late koningstijd werd gelegd
tussen hem en de voorwerpen voor de cultus in Jeruzalem, zoals de koperen slang
Nehushtan. Dat dit later bedacht zou zijn, kan om kritische redenen worden
uitgesloten: het is eenvoudig onbegrijpelijk dat de traditie de grondlegger van
het ware Israël uitgerekend een Egyptische naam gaf. Bovendien duidt de
schrijfwijze van de naam op een heel oude vorm, want de Hebreeuwse weergave van
de Egyptische “š” als שׁ
in plaats van ס
(“s”) weerspiegelt de fonetiek van het 2e millennium v.Chr.
Natuurlijk zegt deze naam in het licht van de enorme invloed van Egypte op de
Levant in het 2e millennium v.Chr. niets over een Egyptische afkomst van Mozes
of sluit dat een rol in de uittocht uit. Egyptische namen waren destijds ook in
Palestina geen uitzondering.
Net als Mozes’ naam was ook zijn huwelijk met de dochter van
een buitenlandse priester in strijd met latere godsdienstige zeden. Daarnaast bevinden
de zware conflicten tussen de Midjanieten en de Midden-Israëlitische stammen
zich in het collectieve geheugen van Israël.[46] Dus moet hier vanuit kritische
overwegingen rekening worden gehouden met een historische weerklank. Het
verband met de Midjanieten wijst geografisch op een gebied tussen de Dode Zee
en de Golf van Akaba. Een verband met gebeurtenissen inzake een vlucht uit
Egypte is daardoor op zijn minst niet uitgesloten, want bij een vlucht van
Egypte naar Palestina zou het vermijden van de bewaakte kustwegen automatisch
leiden over het grondgebied van de Midjanieten.
Bovendien lijkt het erop dat in de late koningstijd in
Jeruzalem een tegenbeweging was tegen de cultus rondom een slang waarvan het
ontstaan op Mozes lijkt te kunnen worden teruggevoerd.[47] Het ontstaan en
verering van de Nehushtan zijn in flagrante tegenspraak met de
“mozaïsche” Thora.[48] Een later ontstaan schijnt ook in dit geval
uitgesloten, aangezien de Bijbelse traditie alleen vermeldt dat de vrome koning
Hizkia deze (vanuit deuteronomistisch gezichtspunt) onwelvoeglijkheid tot een
einde bracht.
Al het andere in de Bijbelse biografie van Mozes is niet
aantoonbaar historisch en op zijn hoogst te beschouwen als binnen het domein
van wat historisch mogelijk zou kunnen zijn – afgezien van de vrijwel
onmogelijk te beantwoorden vraag of de historische gebeurtenissen die ten
grondslag liggen aan het Bijbelse verhaal van de uittocht uit Egypte historisch
op de een of andere manier in verband kunnen worden gebracht met de persoon
Mozes. Tot de historische mogelijkheden behoort de ook in bronnen van het
Egyptische Nieuwe Rijk vastgelegde opname en indiensttreding van Semitische
stammen in Egypte (zoals in de “Brief van een Egyptische
grensbeambte” uit de vroege 12e eeuw v.Chr.),[49][50] zoals deze ook in de
beschrijving van Israëls onderdrukking in Egypte terugkomt.
Historisch zijn ook in Exodus 1:11 genoemde
“voorraadsteden” Pitom en Raämses. Het gaat hierbij om een onder
Ramses II aangelegd paleispark in de buurt van het huidige Qantir. Bijgevolg
zou Ramses II de onderdrukkende farao zijn. Als farao van de uittocht en
tegenspeler van Mozes kan dus worden gedacht aan Ramses II, maar ook aan
Merenptah (1224-1204 v. Chr.). Maar zelfs als deze plaatsnamen waren gekozen om
een verband te leggen met bepaalde Egyptische heersers – die volgens de
algemeen geaccepteerde chronologie in aanmerking komen een rol te kunnen hebben
gespeeld als historische protagonist in de gebeurtenissen die worden verhaald
in Exodus 1-15 – uit de beschrijving van de onderdrukking in Exodus 1:8-14
blijkt dat het niet om een bron uit de beschreven periode gaat. Anders dan bij
de spelling van de naam Mozes wordt de Egyptische “š” hierin namelijk
in het Hebreeuws weergegeven als ס
(“s”) in plaats van als שׁ. In tegenstelling tot de naam Mozes is dit een fonetische
weergave uit het 1e millennium v.Chr. Dit geldt ook voor de gebruikte term voor
de voorraadschuren in Exodus 1:11, namelijk miskənôt. Dit is een Akkadisch
leenwoord in het Hebreeuws, wat duidt op auteurs uit de 8e eeuw v.Chr. of nog
later.[51] Bovendien was de term Raämses (“stad van Ramses”) in het
1e millennium v.Chr. een wijdverbreide troop.
Mozes in de apocriefen en het Nieuwe Testament[bewerken]
Mozes komt ook in diverse apocriefe werken voor, waarvan
sommige ideeën daarin hun weg hebben gevonden naar canonieke werken in het
Nieuwe Testament. Zo is de twist tussen de aartsengel Michaël en de duivel over
Mozes’ lichaam in Judas 9 volgens Origenes te herleiden tot het apocriefe werk
“Hemelvaart van Mozes” (Ἀνάληψις Μωυσέως, Analepsis Mōyseōs).[52] Het
is onduidelijk of dit werk hetzelfde is als het werk dat Athanasius noemde dat
in het Nederlands ook vertaald kan worden als “Hemelvaart van Mozes”,
maar in het Oudgrieks wordt aangeduid als Ἀνάβασις Μωυσέως, Anabasis Mōyseōs.
Mozes en de gedaanteverandering van Jezus[bewerken]
De traditie over een hemelvaart van Mozes was mogelijk ook
de reden dat Mozes werd genoemd in het verhaal over de gedaanteverandering van
Jezus.[53] In dit verhaal verschenen Mozes en Elia naast Jezus. Over Elia wordt
in de Hebreeuwse Bijbel vermeld dat hij werd “meegevoerd naar de
hemel”,[54] wat in sommige apocriefe werken[55] en door Josephus ook werd
gezegd over Mozes, waarbij hij de tegenstelling opmerkt met de vermelding in
“de heilige boeken” dat Mozes stierf.[56] Hierin werd ook beschreven
dat Mozes werd omhuld door een wolk, op dezelfde wijze als dit wordt genoemd in
het Evangelie volgens Lucas inzake de gedaanteverandering van Jezus.[57]
Origenes was de eerste die opmerkte dat in het verslag van
de gedaanteverandering van Jezus met Mozes en Elia “de (mozaïsche) Wet en
de Profeten” werden aangeduid.[58] Luther deelde dit en dacht dat zij
werden genoemd om aan te geven dat de Wet en Profeten door Jezus zouden worden vervuld.[59]
Johannes Chrysostomus noemde drie mogelijkheden waarom Mozes en Elia naast
elkaar werden gezet. Naast hun vertegenwoordiging van de Wet en de Profeten,
zou het kunnen zijn omdat Mozes dood was en Elia als nog levend werd beschouwd.
Door hen beiden te noemen zou worden aangeduid dat God een God van de levenden
en de doden was. De andere mogelijkheid die hij noemde was dat zij allen
vertegenwoordigden die visioenen van God hadden gehad.[60]
Pseudepigraaf[bewerken]
Een pseudepigrafisch werk van Mozes is de “Openbaring
van Mozes”, de Oudgriekse naam voor een Hebreeuwse groep werken die daarin
“Boek van Adam en Eva” wordt genoemd.
Andere bronnen over Mozes[bewerken]
De oudste Griekse vermelding van Mozes werd gedaan door
Hellanicus van Lesbos (6e eeuw v.Chr.) en Philochoros (c. 340 – 260 v.Chr.).
Aan hun vermeldingen werd gerefereerd door Pseudo-Justinus de Martelaar (3e –
5e eeuw n.Chr.) die in zijn Vermaning aan de Grieken zegt dat ‘degenen die de
Atheense geschiedenis beschrijven, Hellanicus en Philochoros, de auteur van de
Attische geschiedenis, … Mozes hebben vermeld als een zeer oude en in de tijd
gewaardeerde Egyptische vorst van de Joden.'[61]
Volgens de Romeinse historicus Strabo (c. 24 AD) was Mozes
een Egyptische priester uit Beneden-Egypte, die vertrok naar “Judaea,
omdat hij het oneens was met de toestand ter plaatse, en hij werd vergezeld van
veel mensen die het Goddelijk Wezen vereerden”. Hij beloofde een eredienst
zonder beelden, maar in een sacraal gebied en met een waardig heiligdom. Dit
was “waar thans de nederzetting van Jeruzalem is”.[62]
Tacitus (ca. 100 AD) zei dat in zijn tijd de meeste
schrijvers van mening waren dat Mozes in beeld kwam toen in Egypte een ziekte
uitbrak en “koning Bocchoris, op zoek naar een remedie, het orakel van Hammon
raadpleegde, en werd verzocht zijn rijk te zuiveren en dit door de goden
veracht ras naar vreemd gebied uit te wijzen.” Dit volk, dat verslagen in
een woestijn werd achtergelaten, werd door “een van de bannelingen, Moyses
genaamd”, opgeroepen niet te verwachten door mensen of God te worden
geholpen, maar hem te aanvaarden als leider. Hij leidde hen naar vruchtbaar
gebied, “waar zij de inwoners van verdreven en waar zij een stad vestigden
en een tempel.”[63]
Flavius Josephus schrijft in zijn contra Apion over
Manetho’s Aegyptiaka (‘geschiedenis van Egypte’). Manetho zou geschreven hebben
dat koning Amenophis (zoon van Rhapses), de vader van Sethos (Rhamesses,
Aigyptos) en Harmais (Danaos) het opnam tegen de voormalige priester van
Heliopolis, Osarseph, later Mozes. Om ‘de goden te zien’ zou koning Amenophis,
op advies van de profeet Amenophis, zoon van Paapis, het land hebben gezuiverd
van lepralijders en ‘onzuiveren’ en ze hebben samengebracht ten oosten van de
Nijl en laten werken in steengroeven. Maar omdat daar ook mishandelde, aan
ziekte lijdende priesters bij waren, vreesde de profeet de wraak van de goden.
Het geïsoleerde volk zou bondgenoten vinden in de eerder verbannen
‘Herderkoningen’ (Hyksos), die 511 jaren Egypte hadden geregeerd tot koning Misphragmouthosis
en zijn zoon Thoummosis opstonden en hen uit de stad Avaris naar Syria (Judea)
wisten te verbannen. De profeet zag dat de nieuwe coalitie 13 jaar over Egypte
zou heersen en schreef het op. Daarna pleegde hij zelfmoord. De leider Mozes
zocht inderdaad hulp bij deze Herders in Syria, die naar Avaris kwamen en het
hele land innamen. Amenophis, bekend met de profetie, schuilde 13 jaar in het
Ethiopische buurland, maar wist na het einde van die periode, samen met zijn
zoon Sethos, de Herders en Mozes’ volk te verslaan en tot de grenzen met Syria
te verjagen.[64]
Mozes in de kunst[bewerken]
Op oude schilderijen wordt Mozes bijna altijd met hoorntjes
afgebeeld (bijvoorbeeld duidelijk te zien in het schilderij van José de Ribera,
bovenaan dit artikel). Dit is het gevolg van een foutieve vertaling van Exodus
34:29 uit het Hebreeuws. קרן,
karan betekent zowel hoorn als (licht)straal (beide enkelvoud).[65]
Mozes en de tafelen der wet door Rembrandt
Mozes door Michelangelo
3e-eeuwse afbeelding uit de Synagoge van Dura Europos
Mozes toont de wetstafelen, Noordelijke Nederlanden, eerste
kwart 17e eeuw. Collectie Museum Catharijneconvent
https://nl.wikipedia.org/wiki/Mozes
z