Categorie archief: psychiatrie

‘Wijs worden uit’ – of in – ‘de chaos?’ 0f wijsgeworden via de chaos? @volkskrant

Stelling: Deze recensie bewijst nog maar eens dat de psychiatrie een volkomen overbodige wetenschap is, waarnaar te snel wordt doorverwezen door machteloze collega-artsen. Maar dit boek levert wel mensenkennis op, zo valt uit dit verslag te lezen én af te leiden.

Wijs worden uit de chaos (Ranne Hovius, Boeken en wetenschap/de Volkskrant, 16-9-23)

Recensie | Vreemden voor onszelf

Zonder oordeel schrijft Rachel Aviv, zelf ooit behandeld voor anorexia, over mensen die hulp zoeken voor hun psychische pijn. Genuanceerd brengt ze alle standpunten bij elkaar, van patiënt tot psychiater.

De Amerikaanse journalist Rachel Aviv was als kind van 6 de jongste anorexiapatiënt in de geschiedenis van het kinderziekenhuis van Detroit. Op een dag weigerde ze op school haar lunch. En dat bleef ze doen, ook steeds vaker thuis. Waarom? Misschien omdat ze tijdens de Joodse feestdag Jom Kippoer ontdekt had dat je ‘nee’ kon zeggen tegen eten en dat dat een aura van martelaarschap had. En misschien ook omdat ze, toen ze dat nee zeggen op school uitprobeerde, een bijzondere aandacht kreeg (de gezichtsuitdrukking van haar juf, schrijft ze, leek een frons en een glimlach tegelijk). In elk geval bleef ze ermee doorgaan tot ze duizelig en vermagerd werd opgenomen op de anorexia-afdeling van een ziekenhuis.

In haar non-fictiedebuut Vreemden voor onszelf beschrijft Aviv hoe de omgang met de door haar bewonderde oudere meisjes van deze afdeling het verblijf tot een leerschool in afvallen maakte. Ze leerde gymnastische ‘jumping jacks’ maken en staande te lezen of tv te kijken. Maar de lessen beklijfden niet: op de twaalfde dag in het ziekenhuis at ze vrijwel gedachtenloos haar ontbijt en lunch op. Als beloning mocht ze voor het eerst haar ouders ontvangen en daarmee was de betovering verbroken.

Had ze werkelijk anorexia gehad? Ze weet het dertig jaar later nog steeds niet. Ze had er misschien talent voor, maar ze maakte er, schrijft ze, geen ‘carrière’ in. Was ze een paar jaar ouder geweest, dan had het anders kunnen lopen. In Vreemden voor onszelf vergelijkt ze haar eigen ervaring met die van een van de oudere meisjes van de anorexia-afdeling, Hava, op wie ze erg leek en met wie het uiteindelijk niet goed afliep.

Ze hield aan de anorectische episode wel een grote gevoeligheid over voor de psychische pijn van anderen. Vreemden voor onszelf is daar de uiting van. Het gaat over de chaos aan emoties en ongerief waarmee mensen naar de psychiater gaan, over de diagnose waarin de psychiater die chaos probeert te kanaliseren en over wat die diagnose vervolgens met hen doet. Dat kan gunstig uitpakken en structuur geven aan het eigen verhaal. Maar ook ongunstig, als de diagnose en het gevoelde ongerief zo ver uit elkaar liggen dat de patiënt zich niet gehoord en begrepen voelt.

In vier mooie gevalsbeschrijvingen laat Aviv zien hoe met name dat laatste kan uitpakken: bij de Amerikaanse arts Ray, die instort als hij zijn succesvolle carrière zelf verziekt heeft en die de inrichting waar ze hem behandelen een proces aandoet, omdat ze hem alleen maar verder het schip in hebben geholpen; bij de Indiase Bapu, die zichzelf (net als mensen in haar omgeving) als mystica ziet en niet, zoals haar psychiaters, als schizofreen; bij de zwarte Naomi, wier achtervolgingswanen door haar psychiaters geen moment worden gekoppeld aan het racisme dat daarvoor deels een verklaring biedt; en bij de geprivilegieerde student Laura, die bijna bezwijkt onder het voorgehouden ‘bravemeisjesmodel’ en alleen volhoudt dankzij de aanzwellende stroom medicatie waarmee de psychiaters haar uiteindelijk vervreemden van wie of wat ze zelf is.

Het zijn gevalsbeschrijvingen zoals je ze zelden leest. Wat maakt ze zo bijzonder? Misschien nog het meest dat Aviv zonder oordeel schrijft. Het is, wat je op het eerste gezicht zou verwachten, geen kritiek op de kortzichtigheid van de psychiatrie. Ze brengt met eindeloos geduld alle standpunten bij elkaar: van de patiënt (alle vier hielden dagboeken bij of schreven memoires), van familieleden en bekenden (om de cultuur, de visie van uiteenlopende naasten en het ontstaan en verloop van de ziekte in kaart te brengen) en van psychiaters. Ze las medische dossiers en relevante literatuur en vanuit die mix van gedetailleerde gegevens schetst ze genuanceerd en met inlevingsvermogen de complexiteit van een ziekte, waarvan veel buiten het gezichtsveld van psychiaters ligt. Ook zij hebben hun culturele blikvernauwing. En dat kan gaan botsen.

Aviv verwerkt haar eigen ervaringen in de tekst, niet alleen de anorexia maar ook het latere gebruik van antidepressiva, dat haar leven aanzienlijk aangenamer maakt (‘mijn hersenen voelden opeens als een leuke, frisse plek om te verblijven’). Maar over het goede of foute daarvan is ze niet stellig. Ze wil niks stellen. Ze wil laten zien. Door de vele invalshoeken en de rijkdom aan verhalen doet ze dat soms misschien wat rommelig, maar vooral met indrukwekkende zeggingskracht.

[NON-FICTIE: Rachel Aviv, Vreemden voor onszelf. Atlas Contact; 288 pagina’s; € 24,99.]

https://krant.volkskrant.nl/titles/volkskrant/7929/publications/1977/pages/78/articles/1895101/78/2

‘Een kleine geschiedenis van het zelf’ @groene #ziel #geest #zelfkennis #Oosterse-inzichten

Stelling: Aangezien in de inleidende zin hieronder wordt gesteld/geponeerd dat ‘we er nog niet uit hoe lichaam en geest zijn verbonden’, valt het tegendeel te bewijzen, als er maar de oosterse religies zoals de veda’s, hindoeïsme, boeddhisme en taoïsme bestudeerd worden, maar dat gebeurt niet omdat die wijsheden ‘een ver van mijn bed’ gegeven zijn. Daarom hierbij het antwoord: de westerse wetenschap met haar materiële paradigma – dat de geestelijk/spirituele thema’s niet thuis horen in de meetbare onderzoekswerkelijkheid -, maakt dat er dus bestaande oeroude teksten en antwoorden op deze levensvragen onbenut blijven. Die antwoorden bestaan dus wel: er bestaat een verband tussen lichaam, geest en ziel maar die is niet onbekend omdat in deze westerse wereld nog uitgegaan wordt van 19e eeuwse darwinistische basisbegrippen en niet verder is gekomen dan dat alleen. Daarvoor zijn de academische paradisma’s  verantwoordelijk. Tragisch, maar waar.  

Kun je jezelf eigenlijk wel kennen?

Sinds mensenheugenis zijn we er nog niet uit hoe lichaam en geest zijn verbonden. Lukt het ons ooit een coherent beeld van ons zelf op te bouwen? Overpeinzingen vanuit een hersenscanner.

*Deze zin klopt inhoudelijk dus niet; geestelijke wijsheid uit het oosten wordt in ons werelddeel genegeerd.

Arthur Eaton, De Groene A’dammer, 21 december 2022 – verschenen in nr. 51-52

‘U mag de rode lijnen volgen naar de afdeling neurologie.’ Mag, zegt de vrouw achter glas, alsof ik een keuze heb. Dus ik achter die lijnen aan.

Als ik de afdeling heb gevonden, trek ik een nummertje en ga ik zitten. Om me heen allemaal grijze bolletjes die omhoog turen naar een scherm waarop steeds nummers verschijnen. ‘Mijn beurt’, zegt de oude baas in een stoel tegenover me, en staat met moeite op.

Dit ziekenhuis is ooit gebouwd als een dependance van een kerk. Het zit nog in de naam. In het aangezicht van leed en ziekte zijn we allemaal verloren zielen, denk ik een beetje pathetisch terwijl ik mijn rugzak neerzet. Erg lang kan ik er niet op mediteren, mijn nummer verschijnt al gauw.

Ik word opgehaald door een vriendelijke zuster. Ze geeft me een soort schort en laat me zien waar ik me kan omkleden. Als ik klaar ben, legt ze me geduldig uit wat een fMRI is – een serie scans van de hersenen die de activiteit ervan in kaart brengen – en hoe de machine werkt. Het ding ziet eruit als een vliegtuigmotor. ‘Wil je muziek op?’ vraagt ze. ‘Het is nogal een lawaai daarbinnen.’ Liever niet, maar ik krijg toch twee oortjes in zodat de vrouw me tijdens de procedure instructies kan geven.

Het infuus is voor de contrastvloeistof, zegt ze. ‘Zit het allemaal goed zo?’ Zo ongeveer wel ja. Het laatste wat ik zie voordat ik de magnetron word ingeschoven is het bekende blauwe logo van Philips. Vreemd geruststellend in deze context. ‘Knipper als je me kunt horen.’ En dan ontstaat me toch een kabaal.

Ik probeer het geluid te negeren door mezelf af te leiden. Wat is een betere plek om na te denken over de geschiedenis van het zelf dan in een hersenscanner? Elke keer als een elektronische stem zegt: ‘de volgende scan duurt vijf minuten’, moet ik aan Lieke Marsman denken.

De meesten van ons hebben een vanzelfsprekend gevoel van innerlijke samenhang. Het gevoel dat alles wat we zien, voelen en ervaren niet gefragmenteerd en onsamenhangend is, maar op de een of andere manier bij elkaar hoort. Gedachten, herinneringen, gevoelens: ze zijn van ‘mij’. We weten allemaal waar we het over hebben als we ‘ik’ zeggen, en toch is het een glibberig onderwerp.

*Geen glibberig onderwerp als we de moeite zouden nemen om geestelijke literatuur tot ons te nemen.

Probeer maar eens uit te leggen wat dat zelfgevoel precies inhoudt. Als ik het heb over mijn ‘zelf’, heb ik het dan over mijn innerlijke theater van gedachten, of de contouren van mijn huid? Waar eindigt mijn lichaam en begint mijn geest? Kan ik mezelf eigenlijk wel kennen?

*Zelfgevoel zijn alle gevoelens die door je eigen persoonlijkheid worden opgeroepen bij alles wat we thuis of buitenshuis observeren en waarnemen; over jezelf of over de indrukken die van buitenaf bij jezelf binnenkomen. het gaat dus inderdaad over je eigen innerlijke theater van je gedachten maar niet per se over de contouren van mijn huid, tenzij de huis irritaties oplevert. Dan word je erop attent gemaakt. E  wat betreft het onderscheid tussen lichaam en geest, ook een simpel antwoord: de geest is ‘de wereld van’ het eigen denkwezen (hersenen) maar ook gecombineerd het je gevoelsindrukken. En de slotzin is voor velen een vraag, maar voor geestelijk bewust levende mensen een feit: je kunt jezelf zeker kennen als je ook de hier genoemde basisbegrippen lichaam/geest/ziel goed hebt overdacht en daar komen de meeste mensen moet aan toe. Helaas, want dat zou veel gepieker overbodig maken.

‘Voor een denker als Descartes was het duidelijk: ik denk, dus ik ben. Het is het beroemdste gezegde uit de westerse filosofie. Dat samenvallen van het zelf met je gedachten was lange tijd de norm. Ver vóór Descartes zei de Egyptische filosoof Plotinus al iets soortgelijks. Nog altijd is ons zelfbewustzijn een belangrijk aspect van ons zelf, maar niet meer het enige.

Er zijn veel verhalen te vertellen over de geschiedenis van het zelf. Een overzicht schiet noodzakelijk tekort. U moet het me maar vergeven: ik lig in een hersenscanner, tenslotte.

*Als je in een hersenscanner terecht bent gekomen, dan is het te laat om met die vragen aan de gang te gaan, want heb je die kansen om dat te overdenken al ruimschoots laten liggen.

Ooit, laten we zeggen in de Middeleeuwen, hadden we een ziel. De ziel was immaterieel en onsterfelijk; heel en ondeelbaar. Na mijn dood leefde mijn ziel voort. Ergens, in een hemel of een hel, of iets ertussenin, dolen nu nog alle talloze zielen van de mensen die tot nu toe leefden. Althans, dat stel ik me zo voor.

*Ook hier klopt de eerste zin niet: het is geen kwestie dat we ‘ooit’ een ziel hadden, aangezien ieder mens – en levend wezen dat bezield is – een ziel heeft. Dat is het brondeeltje dat ik ieder mens altijd aanwezig is en op aarde binnen in je eigen lichaam, dat als ‘energiedeeltje’ ergens in je lichaam ‘ligt’ of ‘aanwezig is’; maar inderdaad ‘immaterieel’ (onstoffelijk) en daarom door geen arts of medisch meetinstrument aanwijsbaar/zichtbaar.

Mijn lichaam was gastheer van de ziel. Als je geboren werd kwam je ziel in je lichaam, verbleef er een poosje, stuurde het geheel aan, en verdween dan weer met de dood. Lichaam en ziel stonden zo tegenover elkaar. Dat was eeuwenlang de overtuiging van velen, in Europa althans: dat het stoffelijke lichaam aan de ene kant stond, en de onsterfelijke ziel aan de andere.

*Vanuit de oosterse ‘wijsbegeerte’ – lees: genoemde geestelijke literatuur – klopt het bovenstaande ook niet: in plaats van “Mijn lichaam was gastheer van de ziel” zou het anders – omgekeerd – geformuleerd kunnen worden, namelijk dat de eeuwige ziel bij de geboorte op aarde plaats neemt in het lichaam –  in dat net geboren babylijfje – en dat tot aan het overlijden – na een lang of kort leven – daarin blijft leven, omdat de ziel dan vertrekt naar een volgende levensbestemming elders binnen het uitspansel en het lichaam dus ophoudt te functioneren; omdat het stervensproces intreedt. De ziel van een ieder is onsterfelijk en dus ‘eindeloos en oneindig lang’ levend – door alle universa heen – maar ieder lichaam – als reisinstrument – is tijdelijk omdat het gebonden is aan de aarde omdat we anders niet kunnen eten en reizen. Zodra de ziel vertrekt, heeft het lichaam zijn doel en taak bereikt en beëindigd.

Zo zadelde de predikant ons op met een zondig lijf en een geest met morele verantwoordelijkheid. De geneeskunde ontwikkelde zich juist in tegenovergestelde richting: zij beschreef het lichaam als een soort ontzielde machine, waardoor we ziekte zijn gaan zien als een mechanisch defect.

*Deze onvolmaakte wereld én wetenschappelijke onvolmaakte medische sector kunnen vanwege deze beperkte – dus die onvolmaaktheid – omstandigheden niets anders dan maar een verklaring te verzinnen: onze kennis reikt niet verder dan de veronderstelling dat het lichaam als een soort ontzielde machine gezien moet worden. Dat is je reinste flauwekul en dus onjuist omdat de biologische en medische wetenschap de verkeerde weg of richting is ingeslagen: het lichaam is geen ontzielde machine, maar omgekeerd: het lichaam is dat wat voor de mens zo belangrijk is, kunnen eten en zichzelf in leven houden, waarbij het gestuurd wordt door de ziel en gevoed/gestuurd door kennis over morele verantwoordelijkheid. We mogen rustig aannemen dat iedere oosterse – Aziatische en mogelijk ook Afrikaanse – arts de functie van de zie heel goed begrijpt en zelfs vanuit zijn cultuur heeft meegekregen in de eigen opvoeding. Geen probleem dus. Alleen het westerse denken is achtergebleven.

‘In de zeventiende eeuw werd die harde scheiding tussen lichaam en geest in twijfel getrokken door Verlichtingsdenkers, in het bijzonder door John Locke. Nu hoor ik u denken: John Locke? Was dat niet de Engelse liberale politiek filosoof? Ja, ook. Maar naast filosoof was hij arts, en hij bedacht dat een deel van onze ziel afhankelijk moet zijn van het lichaam: een deel van de ziel hóórt volgens hem bij het lichaam.

*Interessant weetje!

Ik zie het hem schrijven, bij kaarslicht: ‘The body too goes to the making of the man.’ En net als ons lijf, kan het lichamelijke deel van onze ziel ziek of gezond zijn. Niet goed of fout, zoals onze christelijke broeders dachten, maar ziek of gezond.

Dat luidde een nieuwe manier van denken over onszelf in. Een die voortduurt tot op de dag van vandaag, en waardoor we misschien wel kunnen zeggen dat de grondlegger van de psychologie niet Descartes is, en zeker niet Freud of Jung, maar John Locke. Hij noemde dit materiële aspect van de ziel de ‘mind’. En zijn inzicht leidde tot de studie van de moderne psychologie: het categoriseren, beschrijven en proberen te begrijpen van het materiële aspect van de ziel.

*Over dit laatste zijn meningsverschillen mogelijk. De oosterlingen kennen geen ‘materieel aspect van de ziel’, maar een volwaardig immaterieel en dus geestelijk deeltje nondualiteit in het menselijk lichaam waardoor de Bron contact kan onderhouden met ieder lichaam en dus met ieder mens. De ziel is dus te beschouwen als een samenhangende en samenwerkende ‘constructie’ tussen macro én micro: de grote kosmische geestelijke Bron als motor die de creatieve en scheppende Bronkracht is op macroniveau enerzijds, en het menselijk leven via de ziel als microcelletje maar ook immaterieel in het menselijk lichaam anderzijds.   

‘Het is jammer dat we in het Nederlands geen woord hebben voor mind, laten we het dus maar op ‘geest’ houden. In elk geval werd het mogelijk om te bestuderen op welke manieren onze geest ziek of gezond kan zijn. Er was daarmee een belangrijke stap gezet in de transformatie van de ziel naar het zelf: de erkenning dat lichaam en geest op de een of andere manier bij elkaar horen.

Het gebonk stopt even. Ik hoor een klik door mijn oortjes. ‘Lig je nog goed?’ vraagt de vrouw.

‘Ja, prima’, lieg ik.

‘Oké. Dan ga ik nu de contrastvloeistof toedienen.’

Voor freudianen was de geest een huis vol onontdekte kamers. Het grootste deel van onszelf is gehuld in duisternis, zagen ze.

*Maar bedoelden waarschijnlijk ‘onzichtbaar’ in plaats van duisternis.

‘Ik dacht eerlijk gezegd dat die allang was toegediend, maar dan voel ik door mijn linkerarm een koud stroompje lopen dat langzaam richting mijn nek en hoofd kruipt. En dan begint de machine weer te bonken en te zoemen.

‘Amerika is als geen ander land ontvankelijk voor het idee van mentale genezing’, kopte The New York Times in 1913. Drie jaar ervoor zei Sigmund Freud tegen Carl Jung terwijl hun schip de haven van New York in voer: ‘Ze hebben geen idee, maar we brengen ze de pest.’

Wat de psychoanalytici in werkelijkheid kwamen brengen was een idee van het zelf. Een verdeeld zelf. Een zelf dat niet onsterfelijk was, zoals de ziel dat ooit was, maar vergankelijk en kwetsbaar. Net als Locke geloofde Freud dat onze geest niet goed of slecht is, maar ziek of gezond. En wat ons ziek maakt is het conflict tussen de verschillende versies van onszelf ín onszelf.

*Een zelf dat niet onsterfelijk was, zoals de ziel dat ooit was, maar vergankelijk en kwetsbaar’, maar zoals Pim van Lommel gisteren in een interview in de Volkskrant meldde: de ziel én dus ‘het zelf’ – vanwege het bewustzijn dat actief blijft buiten het lichaam zoals aangetoond via BDE[i] -, de ziel is wel onsterfelijk! ‘Dezelfde’ ziel  gaat leven na leven mee in het bewustzijn van ieder mens.

‘De geest was voor freudianen niet iets transparants, niet de koele zelfkennis van Descartes, maar juist een huis vol onontdekte kamers. Het grootste deel van onszelf is gehuld in duisternis, zagen zij. Er zijn vele verdrongen versies van onszelf: de driften en de onacceptabele gedachten die steeds weer aan de deur kloppen. Zo zit ons zelf ingeklemd tussen de noden van het lichaam en de morele eisen van de buitenwereld. En tegelijk houdt het al die verschillende versies van onszelf bij elkaar.

*Razend knappe constructie van het ‘ons zelf’.

‘Niet geheel toevallig schreef Freud dit alles op in het Wenen van rond 1900: een multiculturele stad, vol progressieve stemmen, liberalen, conservatieven. Op de straathoeken kon je zowel Sachertorte als anarchistische pamfletten kopen. Ons zelf is een smeltkroes, zag Freud: een parlement vol tegenstrijdigheden.

Nu was Freud natuurlijk niet de eerste die dit beweerde, schrijvers en dichters gingen hem voor, maar de freudiaanse beweging was wel erg effectief in het uitdragen van de boodschap. Binnen de kortste keren werden psychoanalytische opvattingen over ons mentale leven in Europa en de VS gemeengoed. En vandaaruit verspreidde het zich over de hele wereld. De spreekkamer werd het laboratorium van het humanisme; de divan de nieuwe biechtstoel.

We begonnen onszelf te zien als psychologische wezens. Bij Freuds overlijden schreef W.H. Auden over hem dat zijn gedachtegoed een climate of opinion was geworden. Tot op zekere hoogte waren we nu allemaal freudianen. In elk geval was de ziel definitief naar de achtergrond verdwenen; de twintigste eeuw was de eeuw van het zelf.

Plotseling stopt het geraas om me heen. Ik lig al zo lang stil dat ik mijn armen en benen niet meer voel. Met wat moeite hijs ik mezelf uit het apparaat. De vrouw komt me tegemoet: ‘Over drie weken krijgt u de uitslag. De dokter zal die met u bespreken.’ Het is vreemd, maar ik voel dat de vrouw koeler tegen me is nu de procedure is afgelopen. Een goed teken, denk ik hoopvol, misschien is er niks op de scans te zien. Ik kleed me aan en loop langs het park naar de tramhalte. Al met al ben ik blij dat het voorbij is.

(…)

*Een uiterst boeiend artikel met heel veel denkstof om het nieuwe jaar mee in te gaan! Dank aan de Groene Amsterdammer!

https://www.groene.nl/artikel/kun-je-jezelf-eigenlijk-wel-kennen


[i] Bijna-door-ervaring

In plaats van diepe hersenstimulatie – en een toevallig bijkomstige – opvallende bijwerking daarvan moet een psychiatrische patiënt gewoon leren logisch en rationeel na te denken

Stelling: laat dus de psychiater zich niet inlaten met deze stimulatietechnieken

Psychiater Damiaan Denys: accepteer dat niet alles precies gaat zoals je wilt

Damiaan Denys — 3 jaar geleden

  In Brainwash Zomerradio van Human interviewt presentator Floortje Smit denkers aan de hand van muziek. Hierboven terug te luisteren. Welke nummers zijn vormend geweest voor hun identiteit en denken? Deze lessen kunnen we leren van filosoof en psychiater Damiaan Denys.

1. Diepe hersenstimulatie en een opvallende bijwerking

Wat is normaal, wat is abnormaal, en wat is het punt waarop ze in elkaar overgaan? Met deze smalle grens hou ik me als psychiater dagelijks bezig. Ik behandel mensen met angst- en dwangstoornissen. Ik kijk niet naar de zin, maar naar de onzin van het leven. Naar mensen waarbij het misgaat, die geen zin kunnen geven aan hun leven.

Voor ernstig zieke mensen, die soms wel acht tot zestien uur per dag hun huis poetsen, onder de douche staan of dingen tellen en controleren, zijn reguliere behandelingen niet effectief. Zij hebben de hele medische molen van gedragstherapie en medicatie al doorlopen, maar niets helpt. De techniek van diepe hersenstimulatie is dan een uitkomst. De snelheid waarmee de klachten afnemen, en het massale effect, zijn ongekend. Bij diepe hersenstimulatie worden elektroden in de hersenen geïmplanteerd, waarmee mensen elektrisch worden beïnvloed in specifieke hersengebieden. Zo kunnen we onder andere dwangstoornissen behandelen.

In dit filmpje is een van mijn patiënten te zien, die toestemming heeft gegeven om dit te delen, omdat ze het belangrijk vindt dat mensen kennisnemen van deze behandeling. Er zijn drie momentopnames van deze patiënt te zien, die de effectiviteit van de behandeling demonstreren. Aan het begin zie je haar zitten met een van angst vertrokken gezicht, ze is doodsbang, al weet je niet precies voor wat. De elektroden zijn dan al geïmplanteerd, maar staan nog uit. Dan worden de elektroden geactiveerd, en verandert deze patiënt volledig. Door kleine stroomstootjes toe te voegen aan de hersenen kan je iemand die heel ernstig ziek is, in een paar minuten volledig transformeren tot iemand die nauwelijks nog angst voelt en heel anders in het leven staat.

Tekst loopt door onder de video.

Damiaan Denys bij Universiteit van Nederland.

Voor ongeveer de helft van de mensen heeft de behandeling zeer goede resultaten. Een kwart heeft zeer beperkt resultaat, voor hen is het onvoldoende. Voor nog een kwart van de mensen geldt dat ze vrijwel helemaal genezen en opnieuw hun leven inrichten, een relatie aangaan en hobby’s beoefenen. Dat is zeer bijzonder.

De resultaten zijn indrukwekkend, maar ook zeer bedreigend, omdat het tot misverstanden leidt. Als je je vervolgens afvraagt: wat is het brein? Dan kom je vervolgens al snel uit bij een Dick Swaab-achtige attitude: ‘Als ik met een elektrode in het brein binnen een paar seconde iemand die zo ziek is kan veranderen in iemand die niet meer angstig en depressief is, en dat kan alleen maar door elektriciteit te veranderen in het brein, zíjn wij dan alleen maar elektriciteit in het brein?’ Dat is bedreigend, want dan herleid je de essentie van de mens daartoe.

Frans de Waal en Dick Swaab zijn het er niet over eens: dit is de mens

*Eens met dit standpunt.

Als we de techniek verder zouden ontwikkelen, kan ik me goed voorstellen dat je heel nauwkeurig de menselijke vermogens van intelligentie en creativiteit zou kunnen stimuleren [*Hoezo?]. En dat je tot iets komt wat zonder deze stimulatie niet mogelijk zou zijn. Je zou in theorie alles aan de mens kunnen veranderen of bepalen met elektrische stroomstootjes. De mens is een lichaam: mijn verliefdheden, of mijn esthetische gevoelens over de kunstwerken van Da Vinci en de boeken van Kafka, zijn uiteindelijk terug te leiden tot de elektronische activiteit in de hersenen. Dat is de grondstoffelijkheid ervan. Het is natuurlijk meer dan dat, maar het kan niet zonder dat. Deze ervaringen kunnen weliswaar teruggevoerd worden tot de neuronen, maar het is natuurlijk niet alléén dat. En daar zit het grote misverstand. De esthetiek van Da Vinci kan je niet begrijpen door neuronen te begrijpen. Dat is een andere dimensie. Tegelijk had het zonder neuronen nooit tot stand kunnen komen.

Angst is in essentie het gevoel van gebrek aan controle. Wij proberen dat te compenseren door verwoed controle te krijgen over onszelf en de buitenwereld.”

 Het meest fascinerende aan diepe hersenstimulatie is niet dat het werkt, maar dat de bijwerkingen opvallend gering zijn. Bijwerkingen zijn onbedoelde of ongewenste effecten. Je moet je voorstellen: onze hersenen zijn een klomp vet met miljarden neuronen die voortdurend met elkaar in interactie zijn. Een subtiele, kleine verandering kan het hele netwerk in de war schoppen. Je hoeft maar een glas alcohol te drinken en je wereld verandert, of je drinkt er vier en je kan een heleboel dingen niet meer doen. Wij stoppen daar een elektrode in, maar wat bijwerkingen betreft, zien we slechts een paar kleine dingen. Mensen met woordvindings-stoornissen bijvoorbeeld.

Toch kwamen we een hele bijzondere bijwerking tegen. Bij één van mijn patiënten die werd behandeld voor een ernstige dwangstoornis, deed zich een onbedoeld effect voor, maar dat was een effect wat hij wel erg leuk vond. Hij merkte op dat wanneer hij gestimuleerd werd met elektroden, zijn muziekvoorkeur veranderde. Tijdens de stimulatie vond hij Johnny Cash fantastisch. Zodra de elektrode werd uitgezet, ging hij weer terug naar zijn gewone smaak van the Beatles en André Hazes. Zijn vrouw werd er gek van, want tijdens de activatie was het alleen maar Johnny Cash. Hij vond de diepte van de stem geweldig, en zag zichzelf als cowboy op een paard over de vlaktes in Amerika galopperen.

Tekst loopt door onder de video.

A Boy Named Sue – Johnny Cash

Wij schreven daar een wetenschappelijk artikel over. Het hersengebied dat wij stimuleerden, de accumbens, heeft ook iets te maken met de waardering voor muziek. Dat lijkt daar plaats te vinden. Het artikel werd een hit. Zo zie je maar: soms stop je miljoenen in de wetenschap en is er nauwelijks aandacht voor, maar dit artikeltje werd binnen de kortste keren tienduizenden keren gedownload en gelezen. Het was een absolute hit dat je met een elektrode iemand naar Johnny Cash kon laten luisteren.

2. In de jaren 60 was vrijheid het hoogste ideaal, nu is dat controle

Het vrijheidsideaal was in de jaren 60 op z’n toppunt. De jaren 60 hebben een kans gekregen omdat daarvoor de jaren 50 er waren: als die niet zo dwingend waren geweest, met de attitude van bekrompenheid, religieuze beperking, en regelgeving vanwege de voedseltekorten in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, dan was er nooit een jeugd opgestaan in de jaren 60 die zich daartegen verzette. In de jaren 60 werd vrijheid het hoogste ideaal. Nu is dat controle. De ultieme vrijheid heeft een hoogtepunt gekend in de jaren 60 en 70.

We vinden vrijheid belangrijk als het gaat om onze ontwikkelingsmogelijkheden en onze materiële welvaart. Maar vreemd genoeg beperken we onze eigen vrijheid door onze afhankelijkheid van controle. Controle is een deugd geworden. Als je iemand vraagt hoe het gaat, zeggen ze: ‘Het gaat goed, alles onder controle!’ Met onze mobieltjes, met onze verzekeringen: we willen voortdurend precies weten waar we naartoe gaan, hoeveel geld we op onze bankrekeningen hebben, waar we aan toe zijn. De behoefte aan controle is extreem.

We leven in een angstmaatschappij: we zijn bang voor van alles en nog wat. We zijn bang voor zeldzame ziektes en bang voor aanslagen. Angst is in essentie het gevoel van gebrek aan controle. Alle vormen van angst zijn terug te brengen tot het gevoel dat je niet in controle bent, over de buitenwereld, de innerlijke wereld, je gedachten, en je liefhebbenden. Wij proberen dat te compenseren door verwoed controle te krijgen over onszelf en de buitenwereld. En daarin maken we een fout. In de angst gaat het er niet om de controle te verwerven. Nee, het gaat er juist om níet de controle te willen. Het gaat erom afstand te doen van de behoefte aan controle. Accepteren dat de wereld ook een eigen dynamiek heeft, dat niet altijd alles gaat zoals we het willen, dat we niet alles onder controle hebben. Dat is een mentale beweging die voor ons heel moeilijk is geworden.

3. Echte waanzin begint wanneer de begrijpelijkheid ophoudt

Toen ik jong was werd ik gek van de muziek van Gregorio Allegri, omdat het me opgedrongen werd door mijn vader. Inmiddels kan ik het bijzonder waarderen. De meerstemmigheid maakt het tot hemelse muziek. In België leeft het mystieke meer dan in Nederland. De hang naar het onbegrijpelijke is sterk verweven met het katholieke denken, meer dan met het protestantse denken, waarin een voorkeur voor het expliciete zit. De muziek en de kunst in de kathedralen dragen het mystische en onbegrijpelijke in zich. Als kind was dat voor mij niet meteen helder, maar nu mis ik dat wel.

https://www.brainwash.nl/bijdrage/deze-filosoof-is-de-snelste-marathonloper-ter-wereld

Goed voorbeeld van een psychose en hoe dat ‘eruit ziet’ @trouw

Stelling: Een psychose is /komt neer op een niet-ontwikkelde ‘persoonlijkheid’, van mensen die geen orde hebben kunnen aanbrengen in hun persoonlijkheidsontwikkeling en daarom niet kunnen meekomen in de samenleving met zijn noodzakelijke sociale contacten.

Leven met psychose is zonder corona al een soort constante lockdown (Rianne Oosterom, Katern de Verdieping/Trouw, 23-4-21)

GGZ-patiënten

Hun verhalen bleven tot nu toe verstopt achter talloze anonieme voordeuren: de meest kwetsbare groep ggz-patiënten is door de coronacrisis vaak in een nog groter isolement terechtgekomen. Trouw liep twee dagen mee met ggz-instelling Altrecht en belde bij deze patiënten aan.

Park Lepelenburg, Utrecht

Tegen de muziektent leunt een man die al weken iedere ochtend met wanhoop in zijn hoofd wakker wordt. Maar geen voorbijganger die dat vermoedt. Hij is een logisch decorstuk in het parktafereel dat bij deze eerste lentedag hoort, een zonaanbidder met pet, tussen het werkvolk dat boterhammen wegwerkt en de studenten op hun kleedjes.

Hij kijkt af en toe op, de man met de pet, alsof hij op iemand wacht, maar verzinkt dan weer in gedachten. Tot er een vrouw aan komt lopen. Het is Jantine van den Broek (35), sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij de Utrechtse ggz-instelling Altrecht. “Hallo Peter, zullen we een stukje langs de singel lopen?”

Wat voor de voorbijgangers op een wandeling lijkt, is in werkelijkheid een behandelafspraak. Het gaat niet goed met Peter, hij heeft de laatste tijd psychotische belevingen en raakt de grip op de realiteit langzaam kwijt. Zijn post ligt al wekenlang ongeopend op de mat. En in welke straat of welk park hij ook rondwandelt, de wanhoop vergezelt hem de laatste tijd altijd.

Achter meer voordeuren in Utrecht wonen mensen zoals Peter, met ernstig psychiatrische aandoeningen, zoals schizofrenie, ernstige depressies of persoonlijkheidsproblematiek. In Nederland zijn er in totaal zo’n 210.000. Ze vormen de groep meest kwetsbare ggz-patiënten en hebben vaak een heel erg klein netwerk om hen heen. Hoe vergaat het hun in coronatijd?

Met die vraag fietste Trouw Utrecht door, samen met ggz-medewerkers van Altrecht, die deze patiënten behandelen. Patiënten van wie de verhalen meestal verborgen blijven. Wat anderen misschien amper als probleem ervaren, zoals niet naar buiten kunnen ’s avonds of slechte wifi door de vele thuiswerkers in de flat, kan bij hen ontwrichtend werken.

Peter heeft vandaag goed nieuws, vertelt hij Van den Broek. Een gesprek met zijn buurvrouw, met wie hij veel optrekt, gaf hem tien seconden lang ‘een sprankje hoop’ dat daarna weer vervloog. Maar toch. Hij voelde het even. Verder, vertelt hij zacht terwijl de ommetjes-mensen hem passeren, heeft hij nog sterker het gevoel dat hij nergens past.

Dat gevoel heeft hij al langer, maar de coronatijd vervreemdde hem verder van de wereld om hem heen. Zijn eetclub gaat niet door, net als de wekelijkse logeerpartij bij zijn ouders, die hem houvast gaf. “Ik heb het gevoel dat ik in een trechter zit die steeds smaller wordt,” zegt hij. Het is een man die graag in beelden praat.

Of hij vrienden durft te bellen, om te praten, vraagt Van den Broek. Nee, dat doet hij liever niet.

Ze lopen langs een uitpuilende prullenbak vol koffiebekers. “Afval”, zegt Peter. “Alsof een vuilniswagen overal afval heeft opgehaald en over mij heeft uitgestort, zo voel ik me meestal.” Hij kijkt opzij. “Jantine, je bent een enorme steun voor me.”

Hun wegen scheiden. Een poosje later zal Peter de voordeur van zijn huis achter zich dichttrekken. Hij zal ’s avonds in zijn eentje Met het Mes op tafel kijken, zoals hij gewend is. De post zal ongeopend blijven liggen. De volgende ochtend zal hij de strijd met zichzelf moeten aanknopen om op te staan, wat hem meestal aan het eind van de ochtend lukt.

Willem Artzsgebouw Altrecht, Lange Nieuwstraat

Jantine van den Broek fietst van het park terug naar de binnenplaats van Altrecht, hier in een hofje vlak achter het Ledig Erf, waar de magnolia bloeit. Ze maakt zich zorgen om Peter, vertelt ze als ze haar kantoor binnenloopt. Hij gelooft niet dat hij een rol speelt als mens, maar dat hij een rol is: dat is onderdeel van zijn psychotische beleving.

Voor mensen met psychosegevoeligheid is de coronatijd lastig, vertelt Van den Broek. Minder sociaal contact betekent voor hen ook: minder in aanraking komen met de realiteit. En laat dat nu zijn wat deze patiënten nodig hebben: anders verdrinken ze beetje bij beetje in hun eigen, veelal verwrongen beeld van de werkelijkheid.

Het is tijd voor koffie. Van den Broek loopt langs de kantoortjes van het wijkteam waar zij deel van uitmaakt: Team Ono, vernoemd naar de wijken in Utrecht waar zij en haar collega’s patiënten bezoeken: Oost en Noordoost, een gebied dat reikt van de binnenstad tot de studentenflats op de Uithof.

Psychiater Leonieke Beverloo is weer eens op kantoor, zij is eindverantwoordelijke voor de vijftien gebiedsteams van Altrecht. “De vergeten frontlinie van de zorg”, noemt zij hen, terwijl ze koffie drinkt. “Ik ben er vooral trots op hoe creatief de teams zijn geweest. Zo zijn veel mensen met hun patiënten gaan wandelen, wat heel goed blijkt te werken.”

De gebiedsteams zijn het kind van een van de grootste veranderingen in de geschiedenis van de geestelijke gezondheidszorg: de ambulantisering. Al jarenlang zijn de instellingen van Nederland bezig met dehospitaliseren: patiënten die vroeger in statige psychiatrische ziekenhuizen woonden, kunnen nu ieders buurman zijn: ze wonen gewoon in de stad.

Iedere instelling heeft sindsdien medewerkers die op de fiets door de straten gaan en bij mensen thuis zorg verlenen; ze zijn een beetje de cowboys van de ggz: flexibel en creatief. Niet dat ze wild uitgedost over straat gaan. Je ziet geen verschil met de ‘gewone’ behandelaren, alleen de makkelijk zittende kleren verraden misschien de aard van hun werk.

Op de gang wacht een schuchtere man in een gestreept shirt, Manu. Meestal gaat Van den Broek bij hem thuis langs, maar vandaag komt hij hier voor een gesprek. Ook de psychiater van het team, Remmelt Schür – donkerbruine krullen, bril – schuift aan. Hij is eindverantwoordelijk voor alle patiënten en schrijft als enige, zo nodig, medicatie voor.

Manu gaat zitten en kijkt wat nerveus naar zijn handen. Hij krabbelt langzaam op na een opname in de kliniek. Hij hoorde constant stemmen van mannen aan zijn deur: “We gaan je doodmaken”. Hij durfde niet meer in zijn eigen huis te zijn. Als hij daarover vertelt, staan zijn ogen dof.

Aan het begin van de coronatijd was hij bang om ziek te worden. Daarom ging hij in plaats van één keer per dag naar de Albert Heijn om drank te kopen, één keer per week. Maar vervolgens was zijn weekvoorraad er in twee dagen doorheen. Zijn gordijnen bleven soms dagenlang dicht en hij zag niemand.

Het vrijwilligerswerk dat hij deed in een tuin, ging niet langer door. En nog belangrijker: de dagelijkse telefoontjes met zijn moeder en familie in Afrika, die hem houvast gaven, haperden steeds vaker doordat alle buren thuis werkten en de wifi slecht werd. Soms was het bellen helemaal niet mogelijk. Terwijl die telefoontjes hem enorm hielpen.

“Je dagstructuur viel weg”, zegt psychiater Schür. “Ja”, zegt Manu. “Alcohol verpest veel dingen.” Overmatig drinken kan bij Manu leiden tot psychotische klachten – dat heeft hij vaker meegemaakt. Dan ziet en hoort hij dingen die er niet zijn. “Ik deed vijf jaar lang mijn best en werd niet opgenomen”, vertelt Manu. “Maar afgelopen jaar ben ik gevallen.”

Nu probeert hij, met hulp van team Ono, de structuur terug te brengen. Elke dag ontbijten. Weer werken op de tuin. Minder drinken. Hij heeft net, voor hij de gangen van Altrecht binnenliep, een gesprek gehad bij verslavingszorg, voor een afkicktraject. Hij houdt zich vast aan de vaccinatie die eraan komt. “Dan hoop ik dat ik op bezoek kan bij mijn familie.”

Zoals Manu zijn er meer patiënten, vertelt Schür, voor wie de coronatijd zo ontwrichtend was dat een opname nodig was. Het is altijd vervelend als er een opname nodig is, maar het kan ook een goede zaak zijn, zegt Schür. Hij noemt de casus van een hoog intelligente jongen met schizofrenie, die tijdens zijn studententijd afgleed en dakloos raakte. Hij liep op straat corona op en moest in de nachtopvang van het Leger des Heils in quarantaine.

Zijn situatie, die daarvoor al ernstig was, maar niet ernstig genoeg om hem gedwongen op te kunnen nemen, escaleerde. Schür: “Hij maakte sprongen alsof hij een kikker was en sloeg zichzelf op zijn hoofd.” Daardoor was er wél voldoende grond om hem op te nemen en medicatie te geven, wat hem enorm veel goed heeft gedaan.

Langs de singels

Als Remmelt Schür even later de binnenplaats van Altrecht oploopt, denkt hij aan de man met twee poezen in de verte, die wacht tot hij aanbelt. Dus houdt hij de pas erin. Het is zo’n dag dat er van alles tussendoor komt. Het beoordelen van een suïcidale patiënt, een calamiteit met een van zijn patiënten: het hoort bij het werk in het gebiedsteam.

Dirk komt door de portiekdeur naar buiten. Het is mooi weer, dus lopen ze samen langs de Kromme Rijn, de glooiende singels op. Hij haalt adem, de zon blinkt op zijn kale hoofd. “Genieten toch”, zegt hij. “Ik mis niet zoveel in deze coronatijd. Ik ben geen man van festivals ofzo, wandelen is voor mij een festival.”

Dirk is een van de weinige patiënten die wel lijkt te varen bij de coronacrisis. Sinds vier maanden rookt hij geen wiet meer. “Na een blowcarrière van dertig jaar”, lacht hij. Beter dan blowen is de ene voet voor de andere zetten, heeft hij ontdekt. Hij loopt minimaal twee uur per dag door de stad. “Ze zeggen dat er dan stofjes vrijkomen in je hoofd.”

Hij zet ferme passen en steekt af en toe zijn hand op als hij een bekende ziet. Als de twee langs een bloemenwinkel lopen, wijst hij naar de hangpotten met lenteplanten. “Die heb ik in huis gehaald. Je moet het toch een beetje gezellig maken.” Hij zit graag op zijn balkon, de poezen aan zijn voeten, dat is voor hem ultiem geluk. “Je leeft maar één keer, ook als je ziek bent.”

Dirk probeert niet te veel te lezen over de coronacrisis; dat verpest zijn humeur, vertelt hij. In het inloophuis dat hij vaak bezoekt, hoort hij allerlei complottheorieën en ziet hij hoe andere patiënten elkaar bang maken. Hij haalt zijn schouders op. “Ik laat me daar niet in meeslepen. Leven met psychose is een soort constante lockdown, dus ik ben wel wat gewend.”

Het Lister Hostel, Wittevrouwensingel

Hop, de fiets weer op, richting het Griftpark dat grenst aan de sjieke wijk Wittevrouwen. Voor een statig pand, het Lister Hostel, stapt Remmelt Schür van zijn stalen ros. Wie denkt dat het hier vol zit met studenten, heeft het mis. Dit hostel ontstond vanuit het doel om dakloze drugsverslaafden, die Hoog Catharijne tot hun thuis hadden gemaakt, van de straat te krijgen.

“Dit is harddrugs XXL”, zegt Schürs collega Mylene Jansen (39), die zich bij hem aansluit voor dit bezoek. “Zet je fiets goed op slot.” Het is, zegt ze, altijd maar afwachten of de patiënten in dit hostel, die naast een verslaving ook een psychiatrische aandoening hebben, aanwezig zijn en überhaupt willen praten. Je moet een beetje geluk hebben.

Ruben is gelukkig aanwezig vandaag, en ook nog eens minder stoned dan anders. Als hij erg veel geblowd heeft, komen er de wildste coronaverhalen uit hem. Het lijkt voor hem onderdeel te zijn geworden van zijn wanen, vertelt Schür. Hij ziet dat vaker bij patiënten die door hun aandoening al wantrouwig staan tegenover de buitenwereld.

Ruben is een intelligente man die een huisje-boompje-beestje-leven had, maar door de drugs afgleed en alles kwijtraakte; ook zijn huwelijk ging kapot. Terwijl hij door het Griftpark loopt, begint hij een vurig betoog tegen het kapitalistisch systeem waarin hij niet past. “Ik ben een kunstenaar. Een levenskunstenaar”, zegt hij.

Voor corona is hij niet bang, want hij voelt zich ‘kerngezond’. Wel is hij bang dat de overheid corona gebruikt om mensen eronder te houden. “Corona wordt gebruikt om de mensen angst aan te jagen. In het gelid te houden. Als je mensen bang maakt voor een ziekte, worden ze vanzelf ziek”, zegt hij voor hij weer naar binnen gaat.

Daar komt Lola naar buiten, ze zwaait vrolijk. Ook zij is in voor een wandeling vandaag, want ook bij patiënten als zij probeert het team zoveel mogelijk te wandelen, omdat ze vaak geen besef hebben van afstandsregels. Lola vraagt Mylene Jansen om de knoopjes van haar truitje dicht te doen. Ze heeft zich opgedoft vandaag, haar nagels zijn roze.

Het gaat weer beter met haar, vertelt ze. Al lange tijd heeft Lola last van twee inbrekers, een tweeling. Ze hóórt ze in haar kamer praten, maar ze ziet ze niet. “Ze zeggen dat ze zich kunnen verstoppen. Laatst hebben ze een slangenteken op mijn vloer getekend, onder de wasmand. Ik krijg het niet meer van de vloer afgepoetst, hoe hard ik ook schrob.”

De tweeling laat vooral ’s avonds van zich horen. Daarom vlucht Lola vaak naar buiten, voor frisse lucht. Maar door de avondklok kon dat ineens niet meer. “Ik werd gek. Ze fokken mij zo op, die broers, ze maken mij zenuwachtig.” Schür kon voor haar een medische verklaring regelen waardoor ze tóch naar buiten kon. Dat is een hele opluchting voor haar.

Schür vertelt dat de avondklok op het hele hostel een enorme impact heeft, omdat een groot deel van de verslaafden vooral ’s nachts leeft en drugs scoort. De avondklok werkte voor hen veel ontwrichtender dan voor de doorsnee Nederlander. “De sfeer in het hostel is anders geworden, er is meer ruzie”, zegt Lola.

Hoofdkwartier, Willem Arntsz Huis Altrecht

De teamleden van Ono druppelen langzaam binnen in de koffieruimte die hun hoofdkwartier is. Aan de muur hangen Domtorens en op het prikbord geboortekaartjes. Er staan nog wat vieze borden van gisteren op tafel. Een nieuwe dag, nieuwe zorgen. Want iedere ochtend bespreken de teamleden de patiënten met wie het niet goed gaat.

Zoals met de verstandelijk beperkte Lotte, een zestiger. Ze komt als een van de eersten voorbij in de bespreking. Haar man Richard ligt namelijk aan de beademing op de corona-afdeling van het Diakonessenhuis. Ze houden elkaar in evenwicht, weet het team.

En dat evenwicht staat nu op knappen.

Lotte kan door haar beperking en psychosegevoeligheid amper structuur aanbrengen in haar leven, terwijl Richard daar met zijn autistische stoornis juist erg goed in is. “Lotte, we gaan nu uit bed.” “Lotte, we gaan nu koffie drinken” , zo gaat dat. Nu kan hij niet eens aan de telefoon met haar praten, omdat hij aan de beademing ligt.

Het tragische is dat het echtpaar in een appartement naast het ziekenhuis woont. Vanuit haar woonkamer kijkt Lotte zelfs recht de corona-afdeling op, maar omdat Richard zijn bed niet uit kan, ziet ze hem niet. Het gaat nu nog net, vertelt de verpleegkundige die iedere dag met Lotte belt. Maar ze heeft wel vast een opnameplek gereserveerd, mocht dat nodig zijn.

Ook de patiënten die zorg weigeren komen ter sprake. Team Ono krijgt meldingen binnen via de politie of de woningcorporatie als mensen overlast veroorzaken en verward gedrag vertonen, maar hulp weigeren. Neem Louis. Die kwam in beeld nadat hij, totaal in de war, geweld had gebruikt tegen de politie. Hij werd gedwongen opgenomen.

Het ging daarna iets beter met hem. Hij beloofde mee te werken aan een diagnostisch onderzoek, maar kwam nooit meer opdagen. Mylene Jansen wil vanmiddag bij hem langs, zegt ze in het overleg. Eerder heeft ze haar bezoek al aangekondigd door een briefje door de bus te doen. “Maar het wordt de vraag of hij opendoet.”

Een straat in de wijk Abstede

Later op de dag stapt Jansen op de fiets richting de wijk Abstede. Ze parkeert hem iets verderop in een straat en loopt naar de voordeur van Louis, aan de overkant van de straat. Aanbellen, wachten, aanbellen, wachten: het hoort bij de bemoeizorg. Koffie voor de deur zetten, altijd op de aangekondigde tijd op komen dagen, zodat je vertrouwen wint.

Net als Jansen wil aanbellen, doet de buurman open voor twee collectanten. Een buitenkans. Ze vraagt hem of ze even binnen mag komen, dat ze van Altrecht is en wat wil weten over de man die naast hem woont. Eenmaal boven vertelt de man, politieagent van beroep, dat hij zijn buurman soms midden in de nacht hoort schreeuwen ‘alsof hij ergens last van heeft.’

Door de balkondeur kan Jansen in zijn tuin kijken, die totaal overwoekerd is. “Dit zijn heel gehorige huizen”, vertelt de buurman. Doordat hij in de coronatijd vaker thuis is, hoort hij ook meer van zijn buurman. Klassieke muziek, de hele nacht op een hoog volume. De man komt overdag nooit buiten, maar soms rent hij laat op de avond rondjes om het huizenblok.

Het stemt Jansen ongerust. Het lijkt duidelijk niet goed te gaan met deze man na zijn opname. “Je moet wel even een kwartiertje wachten, als je aanbelt”, zegt de buurman. “Soms doet hij dan pas open en heeft hij zijn pyjama nog aan.” Even later staat ze op de stoep, met engelengeduld aan te bellen.

Dingdong. Even wachten. Een stap naar achteren, om de smoezelige lamellen te checken, gaan ze aan de kant? Verschijnt er een oog? Dingdong. Schreeuwen door de brievenbus: “Meneer, wilt u even naar beneden komen, we maken ons zorgen”. Geen gehoor. Dingdong. Dingdong. Dingdong. Geen reactie. Nogmaals de lamellencheck: nog steeds niemand.

Na een kwartier schrijft Jansen een briefje, dat ze door de bus doet. De volgende keer zal ze later op de middag komen, misschien maakt ze dan meer kans. Nog een laatste blik op het raam, daarboven. Niets. Ze kunnen nog zoveel patiënten willen helpen, maar de verhalen van sommigen blijven achter de voordeur verborgen.

De patiënten in dit verhaal verkeren in een kwetsbare positie en de behandelaren zijn gebonden aan een beroepsgeheim. Daarom worden de patiënten onder een andere naam opgevoerd. Hun volledige namen zijn bekend bij Altrecht, waar ze in behandeling zijn. De patiënten hebben toestemming gegeven om hun verhaal geanonimiseerd te verwerken in dit artikel.

https://krant.trouw.nl/titles/trouw/8321/publications/1233/articles/1340264/26/1

Spiritueel ook een afgesloten ervaring? Wel een triest leven wat je te dragen hebt meegekregen, of tijd voor een spirituele psychiatrie?

Mirjam krijgt euthanasie voor haar psychisch lijden, en dat is zeldzaam: ‘Ik wil niet groots en meeslepend, ik wil normaal’ (JASMIJN MISSLER, Katern de Verdieping/Trouw, 18-9-20)

Ondraaglijk interview

‘De wachtlijst voor euthanasie in de psychiatrie groeit. Het merendeel van de patiënten wordt afgewezen, maar niet Mirjam Akkersma. Zij krijgt deze maand euthanasie. ‘Het is gewoon te veel, het is echt te veel.’

Met een begeleider aan haar arm loopt Mirjam Akkersma (30) de gesloten afdeling van het Groningse Universitair Centrum Psychiatrie (UCP) af. Bij de drempel heeft ze een duwtje nodig, want ‘over lijntjes lopen is moeilijk’, zo vertelt ze later. De vrouw oogt jong: ze heeft grote ogen en donkerblonde haren tot over haar schouders, die zijn gehuld in een feloranje capuchonvest. Haar jeugdige uitstraling verdwijnt echter zodra ze begint te praten, rustig en weloverwogen. “Als iemand me over een willekeurige lijn op de vloer helpt, weet ik: dit is heel debiel. Maar ik kán het gewoon niet. De angst die erachter zit, is te groot.”

Akkersma heeft een dwangstoornis. Het is slechts een van de vele diagnoses die ze tijdens haar leven heeft gekregen, maar wel degene waar ze het meest onder lijdt. Daarnaast heeft ze onder meer een angststoornis en ernstige, depressieve klachten. Het is de reden dat ze drie jaar geleden aanklopte bij Expertisecentrum Euthanasie, voorheen De Levenseindekliniek. Eind deze maand wordt haar euthanasie verleend.

Dat is zeldzaam. Van de ruim zevenhonderd euthanasieverzoeken van psychiatrisch patiënten die het Expertisecentrum vorig jaar afhandelde, werden ruim vierhonderd afgewezen. Bijna tweehonderd patiënten trokken zelf hun verzoek in. Zo’n 9 procent van de verzoeken eindigde in euthanasie. Bij andere aandoeningen wordt vaker euthanasie verleend: van alle hulpvragen die het Expertisecentrum Euthanasie krijgt, wordt bijna een derde ingewilligd.

Akkersma werd in 2018 opgenomen in het UCP, waar ze tot op heden verblijft. Ze heeft een appartement in Groningen, maar kan daar niet meer zelfstandig wonen. Door haar dwanghandelingen heeft ze onder meer hulp nodig bij het aankleden. “Aan het begin van mijn opname ging het nog wel, maar op een gegeven moment deed ik er drie uur over om mijn bh aan te trekken. Dan moest ik die eerst achter mijn rug om van de ene in de andere hand overpakken. Of ik moest mijn broek eerst in de lucht gooien en weer opvangen, al hinkelend op één been.”

Doet ze dit niet, dan voelt dat ‘niet helemaal lekker’. “Maar ik krijg nooit het goede gevoel waar ik naar op zoek ben. En krijg ik dat wel, dan denk ik: als je het nu niet nog een keer doet, dan gebeurt er iets vreselijks. En dan ben ik nog langer bezig.”

Op 8-jarige leeftijd kwam Akkersma voor het eerst bij een psycholoog terecht, toen door angstklachten. Ze is nooit een onbezorgd kind geweest, vertelt ze: “Ik lag ’s avonds in bed te piekeren over de dood en raakte dan in paniek. Ik weet nog dat er bij mijn ouders op de overloop een rol tapijt stond, en ik dacht alleen maar: ik wil die rol tapijt zijn. Dan hoefde ik niet meer te denken en te voelen.”

In haar puberteit kregen de dwanggedachten en somberheid steeds meer de overhand. Akkersma kon goed leren, bleek destijds uit een IQ-test, maar liep achter in haar emotionele ontwikkeling. Ze kwam op het vmbo terecht, maar voelde zich niet op haar plek en werd veel gepest. Op 15-jarige leeftijd gingen haar ouders uit elkaar.

“Mensen hebben vaak de neiging om alles aan zo’n levensgebeurtenis op te hangen, maar het had op Mirjam niet meer impact dan op de gemiddelde persoon”, zegt psychiater Kit Vanmechelen van het expertisecentrum, die Akkersma begeleidt bij haar euthanasietraject. Ze zit naast haar tijdens het gesprek en geeft af en toe een schouderklopje of spreekt een bemoedigend woord.

Een doodswens kan grillig zijn

Vaak is het niet de eigen behandelaar van een patiënt die euthanasie verleent, maar een arts van het expertisecentrum. Vorig jaar kregen 68 psychiatrisch patiënten euthanasie – 62 van hen werden bijgestaan door professionals van het Expertisecentrum.

In 2016 zegt ruim 60 procent van de psychiaters het ondenkbaar te vinden om hulp bij zelfdoding te verlenen, blijkt uit de laatste evaluatie van de Euthanasiewet. Datzelfde jaar voert een kleine 4 procent van de psychiaters een levensbeëindiging uit.

Uit onderzoek van Expertisecentrum Euthanasie blijkt dat artsen zich vaak niet bekwaam genoeg voelen om een euthanasieverzoek te beoordelen. De afweging is ingewikkeld, en psychiaters buiten het expertisecentrum hebben er weinig ervaring mee. Daarnaast heeft een kleine groep psychiaters principiële bezwaren tegen euthanasie, of specifiek tegen euthanasie bij psychiatrisch patiënten.

Alleen patiënten die ondraaglijk en uitzichtloos lijden, komen volgens de wet in aanmerking voor euthanasie. Bij psychiatrisch patiënten is vaak lastig te beoordelen of er nog behandelopties zijn met een reële kans op succes, die het lijden draaglijk zouden kunnen maken. Behandelend psychiaters zien vaak nog mogelijkheden, terwijl patiënten dat zelf niet meer zien zitten. Verder moet een euthanasieverzoek vrijwillig en weloverwogen zijn. Maar in de psychiatrie kan een doodswens ook grillig zijn, en onderdeel van het ziektebeeld.

“Als patiënt moet je geluk hebben dat je een dokter tegenkomt die zijn best doet om het te snappen, laat staan het uit te voeren”, zegt Vanmechelen. “Behandelaars zijn ook niet verplicht het te doen, maar wel om iemands wens aan te horen en die serieus te nemen. Op dit moment trekken psychiaters in groten getale hun handen ervan af. Daardoor laat je patiënten juist in de steek.”

Euthanasietraject op pauze

Akkersma komt duidelijk voor euthanasie in aanmerking, vinden zowel Vanmechelen als de SCEN-arts (een onafhankelijke arts, die meekijkt met een euthanasieverzoek).

Sinds haar vijftiende is Akkersma onafgebroken in behandeling geweest. Meer dan de helft van die tijd heeft ze in instellingen doorgebracht. Ze heeft verschillende behandelingen gehad, van diverse soorten praattherapie tot medicijnen, zoals kalmeringsmiddelen, antipsychotica en antidepressiva. “Verschillende groepen medicijnen zijn los van elkaar en in combinaties geprobeerd, in hogere en lagere doses. Nog steeds slikt ze medicijnen tegen haar angst en psychoses, maar met gering effect”, zegt Vanmechelen.

Eerder is Akkersma’s euthanasietraject gepauzeerd om verdere behandeling van haar dwangstoornis te proberen. “We hebben hier nog een jaar vol op behandeling ingezet. Alles is uit de kast getrokken om de dwang onder controle te krijgen.” Er is weliswaar nog een experimentele behandeling tegen dwangstoornissen, zegt Vanmechelen, maar daar is Akkersma voor afgewezen. “Dit omdat ze nog een reeks andere diagnoses heeft. Als patiënt is ze daarvoor ‘te ingewikkeld’ bevonden.”

Natuurlijk is het mogelijk dat er een nieuwe pil of behandelvorm komt die nog niet is geprobeerd, zegt Vanmechelen. “Of dezelfde pil in een andere dosis of een andere combinatie. Het dilemma in de psychiatrie is dat je eigenlijk nooit kan zeggen dat iemand volledig uitbehandeld is. In plaats daarvan zouden we de vraag moeten stellen: kan iemand het nog opbrengen?”

Akkersma vindt het in haar geval genoeg geweest. “Als er morgen een nieuwe behandeling zou zijn die me van mijn dwang afhelpt, dan nog zou ik er niet aan willen beginnen. Er blijft dan nog zoveel ellende over.” Ze pauzeert even en wendt haar blik naar buiten. “Het is gewoon te veel, het is echt te veel.”

Akkersma heeft naast haar dwanghandelingen suïcidale gedachtes, vertelt ze, en geregeld last van psychoses. “Ik heb daardoor flink rare dingen gedaan, daar schaam ik me voor. Op een gegeven moment durfde ik maandenlang niks meer te drinken, omdat ik dacht dat alles wat vloeibaar was mij zou vergiftigen.” Ze raakte bijna uitgedroogd en moest aan een sonde. Drie jaar geleden bereikten haar psychoses opnieuw een dieptepunt. Het leidde ertoe dat Akkersma op een treinspoor belandde met een mes in haar hand, en door de politie moest worden overmeesterd.

Op dat moment werd ze behandeld voor een persoonlijkheidsstoornis. “Voor mij was dat een heel harde behandeling, omdat je wordt teruggeworpen op je eigen verantwoordelijkheid. Als dan keer op keer blijkt dat je die niet kunt dragen, raak je het vertrouwen in jezelf kwijt. Op dat punt ben ik alle hoop en moed verloren.”

Toen Akkersma zich in 2017 meldde bij Expertisecentrum Euthanasie, had ze al diverse zelfmoordpogingen gedaan. Ook in haar huidige instelling deed ze pogingen tot suïcide. “Afgelopen week stond ik nog op het punt het te doen, daar schrok ik van,” zegt Akkersma, terwijl ze met bezorgde ogen naar haar euthanasiebegeleider kijkt.

Het komt vaker voor dat psychiatrisch patiënten in een euthanasietraject vroegtijdig sterven door suïcide. Toch zijn euthanasie en zelfdoding twee verschillende dingen, vindt Akkersma. “Als je zelfmoord probeert te plegen heb je daar misschien al langer gedachtes over, maar doe je het in een soort acute opwelling. Mijn euthanasiewens was daarentegen veel bewuster, veel rustiger.”

Akkersma zegt dan ook geen dag aan haar euthanasiewens te twijfelen. “Er zijn wel momenten dat ik het moeilijk vind om bepaalde mensen los te moeten laten.” Dat zijn vooral haar behandelaars, want vrienden heeft ze amper, zegt ze. Dit maakt haar ook eenzaam. “Ik heb me altijd een buitenstaander gevoeld. Ik kan wel contact hebben met mensen, maar ik kan ze nooit echt raken, alsof er altijd een gracht tussen ligt.”

En haar familie? “We hebben geen hechte band. Ze kennen en snappen mij niet goed, dat maakt het moeilijk om contact te hebben”, aldus Akkersma. Haar ouders, broers en zus vinden de aanstaande euthanasie moeilijk, maar respecteren het wel, zegt ze. “Mijn moeder zegt steeds: ik gun je rust. Toen ik het mijn zusje vertelde, moest ze heel erg huilen, dat vond ik heel zwaar. Ik heb haar altijd willen behoeden voor mijn ellende.”

Niemand wil dood

Een wens voor euthanasie betekent vaak niet ‘ik wil dood’, zegt Vanmechelen, maar ‘ik kan niet meer leven’. “Niemand wil dood, iedereen wil een zo lang en gelukkig mogelijk leven. Maar sommige levens ontwikkelen zich zo dat iemand geen leven meer heeft.”

“Toen ik klein was, had ik niet voor ogen dat ik op mijn dertigste al dood zou gaan”, zegt Akkersma. Ze betreurt het dat ze nooit een partner heeft gehad of een opleiding heeft afgerond, zoals andere mensen van haar leeftijd. “Ik zie op Facebook dat leeftijdsgenoten kinderen krijgen, trouwen en een goede baan hebben. Dat had ik ook gewild. Ik hoef geen groots en meeslepend leven, het enige wat ik wil is een normaal leven.”

Maar, zegt Akkersma, dat is niet voor haar weggelegd. “Lichamelijk zou ik wel verder kunnen, maar mentaal ben ik uitgeput. Ik heb geen perspectief meer: ik kan niet voor altijd in een instelling blijven, en zou naar een woonvorm moeten waar 24 uur zorg is. Ik wil niet mijn hele volwassen leven zo afhankelijk zijn van anderen en zo weinig zelf kunnen doen.”

Akkersma zegt met een vredig gevoel te zullen sterven. “Ik ben vooral opgelucht dat ik eindelijk rust heb.” Ze gelooft niet in God, maar wel in iets na de dood, zegt ze met een voorzichtige glimlach. “Het gaat er bij mij niet in dat er maar één leven is en je net pech of geluk hebt gehad waar je terechtkomt. Anders heb ik wel heel veel pech gehad en zou het zonde zijn om na dertig jaar te stoppen. Maar ik ben op, het is echt goed zo.”

*Wat bedoel ik met ‘spirituele psychiatrie’? Dat als de mens spiritueel was opgevoed, er op een heel andere manier naar dit ziektebeeld was aangekeken en dat er dan wel oplossingen mogelijk zouden zijn geweest; want dat betekent een nieuw vakgebied met nieuwe mogelijkheden en zienswijzen. Want alle medicamenten helpen in deze situatie natuurlijk niets.

https://krant.trouw.nl/titles/trouw/8321/publications/1051/articles/1211763/26/1

‘Religie kan steun bieden bij psychisch leed’

Stelling: Deze titel kan worden betwijfeld wat werkelijkheidszin betreft, aangezien psychisch leed alleen wordt veroorzaakt door onhelder en ongestructureerd denken of denkvermogen, en in dat geval ook geen uitkomst kan bieden tenzij met iemand een verhelderend gesprek wordt aangegaan. En bovendien is het gevaar bij religie(s) dat ze meestal geen houvast geven en daarmee is de basis al gelegd voor een opbouw van eigen psychisch denkvermogen, dat onderscheid kan maken tussen verstand en gevoel, almede het onderkennen van je eigen gevoelens, die voor een beginneling moeilijk te verkennen, dan wel te verwoorden zijn. Iemand die daarmee geen ervaring heeft, staat voor een enorme klus. Normaal gesproken wordt het denken in de opvoeding aangeleerd en zeker ook op school, maar niet iedere ouder is daarin doorkneed, en ook niet bij iedere leerkracht.

Psychiatrie

HANNEKE SCHAAP-JONKER, Opinie & Debat/de Volkskrant, 11-11-19

Het is dom om religie bij voorbaat op een zijspoor te zetten bij de zoektocht naar sociale verbinding.

Binnen de geestelijke gezondheidszorg is aandacht voor meerdere dimensies van herstel: het gaat niet alleen om verbetering van de psychische klachten, maar ook om persoonlijk herstel, zingeving en sociaal herstel. Bij de beweging van positieve gezondheid wordt langs vergelijkbare lijnen gedacht. Onlangs pleitte Jim van Os, hoogleraar psychiatrie en bekend van de ‘nieuwe ggz’, voor solidariteit en verbinding en een sociaal milieu waarin mensen die psychisch lijden meedoen en floreren. Dit psychisch lijden staat immers vaak in nauw verband met de omgeving, stelt hij, dus moeten we werken aan sociale omstandigheden. ‘Religie draagt er volgens mij niets aan bij’, zegt hij − daarbij doelend op georganiseerde religie, niet spiritualiteit. Maar wat is de reden religie zo terzijde te stellen? Zowel in de wetenschappelijke literatuur als in de klinische praktijk wordt vaak het potentieel van religie zichtbaar.

Vooropgesteld: religie is niet altijd goed voor mensen. Zij kan een schadelijke factor zijn voor psychische gezondheid, zoals wanneer zij mensen kleineert of isoleert. Maar er is ook een andere kant: in wetenschappelijk onderzoek wordt vaak een positief verband gevonden tussen religie en psychische gezondheid. Over het algemeen hebben religieuze mensen minder vaak psychische klachten. Religieuze Nederlanders rapporteren in Nemesis-2, het laatste afgeronde psychiatrisch-epidemiologische bevolkingsonderzoek, gemiddeld minder stoornissen op as-I, en vooral minder stemmingsstoornissen. De cijfers zijn gecorrigeerd voor geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, burgerlijke staat en het al dan niet hebben van werk. Ze geven dus een gemiddelde weer, voor subgroepen kan het beeld anders zijn.

Stressbuffer

Religie kan een positieve rol spelen in het ontstaan en voorkomen van psychische klachten, als stressbuffer of als drager van normen en waarden. Een moraal van matigheid in het gebruik van alcohol en drugs, gebaseerd op religieuze overtuigingen, draagt bijvoorbeeld positief bij aan de preventie van verslaving.

Ook in het verloop en herstel van psychische klachten kan religie positief werken. Denk aan religie als drager van hoop, zin en betekenis: religie biedt een oriëntatiekader, een betekenissysteem waarmee mensen hun lijden in een perspectief kunnen zetten. ‘Onderken de ingewikkeldheid van het leven en stel de lijdende mens in staat zelf antwoorden te formuleren’, zegt Van Os. Wat is erop tegen wanneer iemand hierbij antwoorden overweegt die in een georganiseerde religie al eerder zijn gegeven en gelovend eigen zijn gemaakt? Religies hebben niet voor niets een lange traditie waarin is nagedacht over de raadsels van het leven en het probleem van het lijden.

Religie biedt ook manieren om met psychische problemen om te gaan. Dit heet religieuze coping: manieren om steun en troost te krijgen, zowel bij geloofsgenoten als bij God. Religie biedt mogelijkheden voor emotieregulatie en cognitieve reframing, bijvoorbeeld door rituelen als gebed. Religie kan ook een bron van sociale steun zijn: al eeuwenlang dragen geloofsgemeenschappen zorg voor elkaar en zien gelovigen, geïnspireerd door religieuze waarden, om naar hun medemens in nood − ook als die hun geloof niet deelt. Neem het Leger des Heils, dat in de traditie van het christelijk geloof en geïnspireerd door de woorden en daden van Jezus, zonder aanzien des persoons zorg draagt voor mensen aan de onderkant van de samenleving.

Andere bronnen

Uiteraard zijn al die functies niet voorbehouden aan religie en zijn er andere bronnen van hoop en zingeving, betekenis en steun waaruit mensen kunnen putten. Maar als Van Os ervoor pleit mensen met psychische problemen te helpen ‘door verbinding, contact, zingeving, hoop en optimisme’, zou het dom zijn om religie bij voorbaat op een zijspoor te zetten. Het ligt eerder voor de hand om georganiseerde religie en religieuze tradities die al eeuwenlang een bijdrage hebben geleverd aan sociale samenhang en zorg, te betrekken bij de behandeling en begeleiding van mensen met psychische klachten.

Binnen de identiteitsgebonden ggz hebben we goede ervaringen met het betrekken van vrijwilligers uit het kerkelijke netwerk van patiënten − mensen met wie iemand kan spreken over levensvragen of religieuze worstelingen, maar die ook praktische steun kunnen bieden: een maaltijd, een appje om uit bed te komen, een wekelijkse wandeling. Het is onze overtuiging dat de geestelijke gezondheidszorg en de maatschappij ermee gediend zijn als het potentieel van religie breed wordt benut.

[Hanneke Schaap-Jonker is bijzonder hoogleraar klinische godsdienstpsychologie aan de VU. Ewoud de Jong is psychiater en geneesheer-directeur van Eleos.]

https://krant.volkskrant.nl/titles/volkskrant/7929/publications/794/articles/1002927/18/1

Nieuwe ontwikkelingen binnen de psychiatrie waarin spiritueel ontwaken een rol krijgt

Ziek? Nee, een episch gevecht in de psyche (Rianne Oosterom, Katern de Verdieping/Trouw, 29-8-19)

Psychiatrie | Een groeiende internationale beweging ziet een psychose als spiritueel ontwaken. Tim Knoote (26) had zo’n ervaring en spreekt daarover zaterdag op een groot congres in Rotterdam. ‘Ik beschouw het als een innerlijke vorm van kotsen.’

RIANNE OOSTEROM

Tim Knoote: ‘Ik geloof in iets universeels, dat vrede in jezelf vinden de sleutel is tot herstel.’ foto inge van mill

Het was op een stagedag dat Tim Knoote een stem uit de hemel hoorde. Diep en mannelijk klonk het: ‘Tim, je bent hier op aarde om mensen te helpen op jouw manier, en je doet het al goed.’ Over Knoote – een nuchtere jongeman uit Alblasserdam – viel een ongekende rust. “Er straalde wit licht door mij heen, alsof ik eindelijk kon zien.”

Was dit een goddelijke openbaring, of het gevolg van een foutje in Knoote’s hersenen? Later zou hij het label ‘bipolair’ opgeplakt krijgen. Zouden artsen hem vertellen dat wat hij ervoer, niets betekende. Dat de bovennatuurlijke ervaringen die hij had, een symptoom waren van de psychose waar hij steeds dieper in verzonk. Maar aan die uitleg ging hij twijfelen.

En niet alleen hij: in de westerse wereld is er een beweging ontstaan die de spirituele kant van psychoses omarmt, als reactie op de dominante biologisch georiënteerde psychiatrie. Een psychose – een staat waarin een individu losgezongen raakt van de fysieke werkelijkheid – kan volgens de aanhangers ook een spiritual emergency zijn, een spiritueel ontwaken.

Over die ongebruikelijke benadering van psychose geeft Knoote zaterdag een lezing op de 21ste internationale, meerdaagse conferentie van de organisatie ISPS, dit jaar in Rotterdam. ISPS staat bekend om haar sociale benadering van psychische ziektes en de manier waarop het wetenschappers en patiënten met elkaar in dialoog brengt.

Knoote ziet zijn psychose als een ‘bewustzijnsverandering’ die hem kan helpen om met zijn kwetsbaarheid om te gaan. Hij hoorde de stem tijdens een stageperiode in Ghana. Hij woonde op dat moment bij een gastgezin en hielp de technische afdeling van een ziekenhuis in de communicatie met verpleegkundigen.

Hij kon na de stem ineens de energie van mensen voelen. Liep over van de inzichten en was alwetend. Hij zag kleuren zo helder en voelde een intense eenheid met alles. Mensen, gebouwen, straten, deuren; ze liepen in elkaar over. “Waar ik normaal barrières voelde, was alles nu ineens mogelijk”, vertelt Knoote.

Al die overweldigende gevoelens en ervaringen deden hem geloven dat hij de reïncarnatie van Jezus was. Met een dekbed als mantel om zijn schouders liep hij het Ghanese dorp in. Hij vertelde de mensen dat hij vrede kwam brengen. Hij raakte hun voorhoofden aan, niemand leek het echt raar te vinden. “Ik dacht dat zij mijn heiligheid konden zien.”

Maar hoe mooi ook, Knoote’s ervaring eindigde op een gesloten afdeling van een ggz-instelling. Daar zeiden de artsen dat zijn ervaringen ‘hallucinaties’ waren die voortkwamen uit een psychose. Die was waarschijnlijk ontstaan door zijn reactie op malariapillen in combinatie met de cultuurshock en zijn recent beëindigde wietgebruik.

Na de opname voelde Knoote zich een zombie. Hij kwam kilo’s aan en vroeg zich af wat zijn identiteit nog was. De Tim van vroeger was niet meer. Om zijn ervaringen een plekje te geven, ging hij op onderzoek uit.

Sean Blackwell

Toen hij op het YouTubekanaal ‘Am I bipolar or waking up?’ stuitte, van Sean Blackwell, viel alles op z’n plek. De Amerikaan Blackwell is een belangrijk figuur in de tak van psychologie die spirituele ervaringen omarmt, de transpersoonlijke psychologie. In een van zijn video’s zegt hij: “We moeten hallucinaties niet afdoen als betekenisloos, we moeten ze zien als speciale berichten van onze ziel, berichten die ons helpen om heel te worden.”

Blackwell ziet een bipolaire stoornis niet als een ziekte maar als een ‘episch gevecht in de psyche’ tussen de onderdrukte ziel die los wil breken en het ego, dat als vernisje over je ware zelf ligt. Hij mixt psychoanalytische ideeën over het onderbewuste met het geloof dat eenieder goddelijke kracht in zich heeft, die zich tijdens een psychose openbaart.

Niet voor niets, zegt Blackwell, komen in veel psychoses bovennatuurlijke ervaringen voor. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat zeker 15 tot 33 procent van de mensen met een bipolaire stoornis tijdens manische periodes religieuze ervaringen heeft. In India ligt dit percentage rond de 40 procent. In Nederland is dit nooit onderzocht.

Het gaat bijvoorbeeld om mensen die denken dat ze God zijn. Of als engeltje naar de hemel vliegen. Neuropsychologen verklaren dit door een overschot aan dopamine dat vrijkomt tijdens een psychose, een stof met een belangrijke rol in signaalwerking en betekenisgeving. Zaken die eerder niet zo belangrijk waren voor iemand, worden dat tijdens een psychose wel.

Zo’n neurologische benadering is al gauw reductionistisch, vindt Blackwell. Want wetenschappers erkennen het bestaan van de ziel niet, die voor hem juist belangrijk is. “De ziel is zo geweldig, zo verbonden met God, dat als je in een acute psychose terechtkomt, je denkt dat je God zelf bent, of Jezus of Boeddha of een ander spiritueel figuur.”

Aanhang Nederland

Het is onduidelijk hoe groot Blackwells aanhang in Nederland is. Zijn kanaal op YouTube heeft bijna 23.000 volgers. De Amerikaan kwam tot nu toe één keer spreken op de jaarlijkse conferentie ‘Crazywise’, waarin de alternatieve interpretatie van psychose centraal staat en andere ‘buitengewone bewustzijnsstaten’.

Daarnaast zijn er hier twee verenigingen die zich bezighouden met transpersoonlijke psychologie en spiritual emergency, die beide niet in de gelegenheid waren om te reageren. Ook zijn er enkele blogs die over dit onderwerp gaan. “Het is een klein wereldje”, zegt Tim Knoote. Maar hij ziet het wel langzaam groeien.

De belangstelling past binnen een bredere trend, denkt bijzonder hoogleraar klinische godsdienstpsychologie Hanneke Schaap-Jonker, van toenemende aandacht voor zingeving en spiritualiteit als bronnen van persoonlijk herstel. “Dat is een thema binnen de zogenoemde herstelbeweging in de ggz, die aan terrein wint.”

Er zijn op zingevingsgebied allerlei nieuwe initiatieven, ziet de hoogleraar, werkzaam aan de Vrije Universiteit. Zoals congressen en zingevingsprogramma’s. Schaap-Jonker is ook rector van het kenniscentrum christelijke ggz, en doet al jaren onderzoek naar het kruispunt tussen religie en psychiatrie.

In 2016 spraken drie wetenschappers in het tijdschrift Transcultural Pychiatry na tientallen interviews met mensen die een psychose kregen, over ‘een groeiende maatschappelijke twijfel over de natuur van psychoses’ in het Westen. Dit heeft volgens hen te maken met de opkomst van ‘postseculier leven’: de herwaardering van het bovennatuurlijke in een seculiere tijd.

Enkele maanden geleden verscheen het eerste onderzoek naar hoe mensen met een bipolaire stoornis zelf hun religieuze ervaringen interpreteren, ‘The Awful Rowing toward God’. Aan deze kwalitatieve studie met als eerste auteur de Nederlandse onderzoeker en geestelijk verzorger Eva Ouwehand, werkten 34 bipolaire patiënten met spirituele ervaringen mee.

Mystieke ervaring

Ouwehand ontdekte dat de meeste mensen zich tijdens een manie verbonden voelden met alles om hen heen, zij omschreven dit bijna allemaal als een mystieke ervaring. Een derde van de patiënten zei tegen Ouwehand dat de bovennatuurlijke ervaringen die ze hadden tijdens een manische episode hun kijk op de wereld en de bestemming van mensen had veranderd.

Sommige mensen zagen de ervaringen als een grote innerlijke schoonmaak, en gebruikten wat zij gezien hadden tijdens een psychose als materiaal voor spirituele groei. Dit sluit aan op de methode van Blackwell, die zijn aanhangers stimuleert hun psychotische ervaring te gebruiken als toegangspoort tot hun ware ziel, hun echte zelf.

Maar dit gaat zeker niet voor iedereen op, laat Ouwehand weten. Uit een ander kwalitatief onderzoek, waar de onderzoekster nog aan werkt, blijkt dat slechts 1 op de 10 mensen met zulke ervaringen tijdens een psychose dit als een spirituele of geloofscrisis ziet. Voor een deel van de mensen hebben ervaringen geen blijvende invloed.

De meeste respondenten van het al gepubliceerde onderzoek erkenden zowel het medische als spirituele aspect van hun psychose. De helft vond sowieso dat hulpverleners met hun medische taal hun ervaringen ondermijnden, omdat zij spiritualiteit niet interessant vonden of zich daar respectloos over uitlieten. “Ik vond de meeste psychiaters sceptisch”, zei een van de respondenten. “Wetenschap is hun religie.”

Bij Tim Knoote zorgde de nieuwe kijk op zijn psychotische ervaring voor een breuk met zijn psychiater in het Erasmus UMC. Een tiendaagse ademretraite bij Sean Blackwell hielp hem wel vooruit. Blackwell ontwikkelde een eigen techniek om mensen na een psychose te helpen met heelwording, door middel van ademhalingsoefeningen die een trance veroorzaken.

Knoote: “Ik zie een psychose als een innerlijke vorm van kotsen. Ik ben heel gevoelig, als ik dat onderdruk komt het er uiteindelijk uit als een vulkaanuitbarsting. Wat ik in de retraite doe, is een vorm van preventief kotsen. De pc in mijn hoofd een update geven. Die trancestaat helpt om blokkades en trauma’s los te laten, die veelal de kern vormen van een psychose.”

Bijna een derde van de participanten uit het onderzoek van Ouwehand heeft het ook over de ‘kosten’ van een psychose: opnames, het verlaten van geliefden, verlies van cognitieve functies, en schaamte over wat er gebeurd is. Aan mooie inzichten hangt wel een erg hoge prijs, aldus een patiënt.

Daar komt nog bij dat sommige patiënten enorme angsten hebben tijdens een psychose, die niets met de realiteit te maken hebben, of bepaald grensoverschrijdend gedrag vertonen waar ze later spijt van hebben – denk aan agressie. Psychoses leiden vaak tot een vermindering van de kwaliteit van leven, zegt ook Schaap-Jonker.

Dat psychoses veel ellende kunnen opleveren, ervoer Knoote ook, bijvoorbeeld in relaties die veranderden. Verheerlijkt hij de gekte dan niet te veel? Nee, zegt hij. “Ik erken ook de pijn en heb die ervaren. Mijn bewustzijnsverandering was een keiharde opleiding, maar zonder pijn kun je niet groeien.”

Volgens psychiater Esther van Fenema is maar een klein deel van de patiënten, dankzij intellectuele bagage en een succesvolle behandeling, in staat om psychotisch lijden om te zetten in een positieve ervaring. Dat schreef zij eerder in een column. “Een psychose is voor iedereen ontwrichtend en terugkijkend is het buitengewoon tragisch om te erkennen dat gedrag en gedachten ‘zinloos’ ontregeld werden door een hersenziekte. Het ligt immers in de aard van de mens om betekenis te willen verlenen aan gebeurtenissen in het leven om op die manier de notie van zingeving en samenhang te creëren.”

Volgens Schaap-Jonker kunnen wanen met religieuze of spirituele inhoud juist ‘heel betekenisvol’ zijn voor patiënten. Maar dat betekent niet dat behandelaren overal in mee moeten gaan. “Stel dat iemand een stem hoort die zegt dat hij net als Simson geen wijn of sterke drank meer moet nemen en z’n haar niet moet knippen, dan is dat redelijk onschuldig. Maar als hij met de Bijbel in de hand begint over Abraham die zijn zoon moest offeren, en hij is zelf vader, dan wordt het risicovol.”

Niet wegwimpelen

Anderzijds moet je de laag van betekenis en existentie rond psychoses niet wegwimpelen als hulpverlener, vindt Schaap-Jonker. “Ik heb regelmatig gehoord dat mensen niet over hun religieuze ervaringen durven te praten in de ggz, omdat ze bang zijn dat hun medicatie omhoog wordt geschroefd.”

Ook Knoote pleit voor meer ruimte voor spiritualiteit. “Mensen zeggen weleens: iedereen heeft z’n eigen manier om van een psychose te herstellen, en dit is de jouwe. Maar daar ben ik het maar gedeeltelijk mee eens. Ik geloof wel in iets universeels, namelijk dat vrede in jezelf vinden de sleutel is tot herstel.” Daarom zet hij zich in om het gedachtengoed van Blackwell te verspreiden in Nederland.

Zijn ervaringen met psychose hebben ervoor gezorgd dat hij nu kan werken als ervaringsdeskundige in de geestelijke gezondheidszorg. Hij geeft les aan de Hogeschool Rotterdam aan hulpverleners in wording, en geeft lezingen, zoals op het ISPS-congres.

Hij tuurt naar buiten, door het raam van de Rotterdamse koffietent naar het glimmende Centraal Station. “Ik vergelijk mijn psychoses weleens met het bombardement op Rotterdam in 1940. Wat is blijven staan, heeft meer betekenis gekregen. Tegelijk is er ruimte ontstaan voor iets nieuws.”

https://krant.trouw.nl/titles/trouw/8321/publications/726/articles/960773/26/1