De theosofie bezit een zekere kosmologie waarin de esoterische hoofdelementen samenkomen. Allereerst het doel van dit leven:
‘We vragen ons natuurlijk af wat het doel van het leven is, want in de huidige verwarring van theorieën en opvattingen schijnt er geen duidelijke aanwijzing te zijn van hoe en waarom van onze aanwezigheid op aarde. In het kort zouden we kunnen zeggen dat het doel van het leven is het sterfelijke tot onsterfelijkheid te verheffen. Of, om de gedachte wat uit te breiden, om de sterfelijke, geestelijke potentie in de kern van het menselijk wezen, tijd en gelegenheid te geven om te groeien, zich te ontplooien en volmaakt te worden. De persoonlijke mens, het gewone alledaagse zelf, is niet onsterfelijk. Mijnheer Kansen en mevrouw Pietersen zijn geen onsterfelijke wezens. Zij zijn niet anders dan persoonlijkheden, die als zodanig niet reïncarneren. Zij zijn slechts een vage afschaduwing van de bewustzijnseenheid daarachter en het is dit bewustzijn, deze ego, die reïncarneert. Wie heeft niet vaak het gevoel gehad dat het leven te kort, te ontoereikend is om alles wat men aan inspiratie en vermogens in zich aanwezig weet tot uitdrukking te brengen. Hoe vaak horen wij niet: “Nu ik oud ben en de dood nadert, weet ik pas hoe ik zou moeten leven.” Maar zo wreed en verkwistend werkt het heelal niet. Het feit alleen, dat velen intuïtief weten dat er grote reserves aan krachten en vermogens in ons sluimeren die tot uitdrukking willen komen, en het diep gevoeld verlangen in ons dat grotere Zelf te ontwikkelen, het te zijn, getuigt dagelijks van het werkelijke doel dat de natuur ons heeft gesteld. Doordat wij zo volkomen in beslag worden genomen door ons beperkte bewustzijn van alledag, en slechts op zeldzame ogenblikken in de diepe stuwende stroom leven van dat grotere wezen in ons, zijn wij ons meestal niet bewust van de grotere mogelijkheden die het leven voor ons inhoudt.[1]
Dan wordt reïncarnatie als onvermijdelijk element ingebracht:
‘Laten we in de eerste plaats proberen te beseffen dat wij in ons diepste wezen een goddelijk bewustzijn, een goddelijke ego zijn en dat deze ego, die wij zelf zijn, altijd heeft bestaan en nooit zal ophouden te leven en te groeien en zich tot volmaaktheid te ontwikkelen. We moeten ons verlangen en onze wil erop richten ons bewust te worden van onze eenheid met deze goddelijke ego, en hem in ons dagelijks leven openbaren als een grotere en diepere individualiteit dan die van ons persoonlijk bewustzijn. Dan zullen wij een nieuw leven beginnen. Dan worden wij een schepper en zullen wij uit onszelf onze eigen onbegrensde, goddelijke bestemming tevoorschijn brengen. Tenslotte zullen wij zelfbewust meewerken aan het werkelijke doel van de evolutie. Alleen door reïncarnatie is de mens in staat alle verborgen schatten aan krachten en vermogens, waarvan wij ons allen tot op zekere hoogte bewust zijn, tevoorschijn te brengen, ze te gebruiken en te vervolmaken.’ [11-12]
Waarom reïncarnatie?
‘Door middel van reïncarnatie kan de mens alle soorten van menselijke ervaring ondergaan die de aarde heeft te bieden. Met ieder nieuw leven wordt het karakter door de aanraking met de omgeving veelzijdiger. Nieuwe krachten en vermogens ontplooien zich van binnenuit. Door het leed dat wij doormaken, en dat in feite onze beste leermeester is, worden zwakheden en zelfzucht overwonnen, leren wij onze beperktheden kennen en te boven komen. Ieder nieuw leven geeft ons weer een kans. Elk mens krijgt op deze wijze tijd en gelegenheid zichzelf opnieuw te vormen en kan door zelfbeheersing en door herstel van het kwaad dat hij misschien heeft verricht, tot betere dingen komen. Iemand die bijvoorbeeld geen gelegenheid heeft gehad zijn muzikale of andere gaven te ontplooien, omdat hij in zijn leven geheel in beslag werd genomen door de zorg voor anderen, zal mede door de zedelijke kracht die door plichtsbetrachting is opgewekt, in een volgend leven meer gelegenheid vinden zijn nog toegenomen begaafdheid tot ontwikkeling te brengen.
Als wij een goed gebruik maken van onze mogelijkheden, zullen wij van leven tot leven gestadig groeien, totdat in een toekomstige incarnatie op deze aarde het karakter zal opbloeien tot het goddelijke geniale, en wij zullen leven en werken in de volheid van ons ware, geestelijke wezen.’ [12-13]
Wat is de mens?
‘De mens is een onsterfelijke, geestelijke monade, die de ziel en het lichaam gebruikt als eden voertuig om zich in de wereld tot uitdrukking te brengen en ervaringen op te doen. Velen zijn geneigd zichzelf te beschouwen als een product van een stoffelijke evolutie. Dit is een van de grootste belemmeringen in het leven, want daardoor wordt weinig of geen aandacht geschonken aan de geestelijke aard van de mens en wordt zijn vrees voor de dood groter. Hoe kan iemand werkelijk gelukkig zijn en het leven zinvol vinden als hij meent dat met de dood alles ophoudt? Als wij ervan uitgaan dat de zintuigelijke wereld de enige werkelijkheid is, kunnen wij het feit [mijn cursivering, jw] van het voortbestaan na de dood nooit voor zichzelf bewijzen. Iemand die zijn hele leven in een donkere kerker doorbrengt, kan niet bewijzen dat er een zon is. Nog minder zal hij kunnen inzien dat zijn leven in velerlei opzichten afhankelijk is van het onzichtbare, maar niettemin alles onderhoudende leven van de zon, die voor hem niet waarneembaar is. Wij moeten ons bevrijden uit de kerkers van het materialisme en in het zonlicht van de geestelijke waarheid treden. Dan zullen wij in ons het vermogen kunnen ontwikkelen voor onszelf te bewijzen dat de innerlijke, werkelijke mens – de essentiële kern in ieder van ons – altijd heeft bestaan en evenmin vernietigd kan worden als het grenzeloze heelal waarvan hij een onafhankelijk deel is.’ [5-6]
En de menselijke omstandigheden?
‘Er moet dan echter ook een bevredigende verklaring zijn voor de onrechtvaardigheden die het leven in zo hoge mate schijnen te beheersen. Bijna iedereen voelt zich nu en dan teleurgesteld. Hebben velen niet aangeboren begaafdheden die in dit leven niet de kans krijgen te worden ontwikkeld, en verlangens die niet in vervulling kunnen gaan? En worden sommigen niet geboren met een neiging tot het kwade zonder dat zij voldoende gelegenheid krijgen die te overwinnen? De zo duidelijke ongelijkheid in de levensmogelijkheden is voldoende om het hart van de mens te verbitteren en zijn zedelijke kracht te verlammen.’ [6]
Daarom een evolutionair plan:
‘Het is van het grootste belang dat de mens gaat inzien wat zijn plaats is in het evolutionaire plan. Hij moet een beter inzicht krijgen in het doel en de bestemming van het menselijk ras. De theosofie wijst op het verband tussen de mens en het heelal en toont aan dat zijn individuele bewustzijn een straal is van het universele, kosmische bewustzijn. Zij begint met er de nadruk op te leggen dat de mens in wezen een centrum van bewustzijn is en niet alleen een lichaam, waaraan op een of andere wijze bij de geboorte een ziel wordt toegevoegd.’ [6-7]
Hier wijkt de theosofische visie af van de spirituele trend van dit moment vanwege deze merkwaardige zienswijze dat het lichaam gekoppeld moet worden aan de ziel, in plaats van omgekeerd, de ziel die weer besluit om te incarneren en een bijbehorend lichaam zoekt in de vorm van een zwangerschap die op het punt staat te ontstaan of al enige maanden bestaat.
En ook de theosofie heeft eigenlijk vanzelfsprekend bezwaar tegen de evolutietheorie:
‘Ook zijn wij geen toevallige producten van blinde, mechanische krachten. Ieder mens is een deel van een levend, organisch heelal. Dat heelal zelf is een product van evolutie, en voert al het bestaande, atomen, mensen, nevelvlekken, werelden, zonnestelsels en melkwegstelsels met zich mee in een groots ontwikkelingsplan, waarin zowel het nietigste insect als het grootste genie zijn plaats heeft.
In een eikel ligt de geschiedenis van generaties van eiken besloten. Als een reactie op de werkingen van de natuur, ontvouwt zich uit het hart van de eikel een machtige boom, die tot uitdrukking brengt wat de eik in zijn evolutie in een onmetelijk verleden heeft ervaren. Hetzelfde is het geval met een mens. in het goddelijk bewustzijn, dat de bron is van ons individuele leven, ligt opgeslagen wat wij aan essentieels hebben verworven in een zeer ver verleden, dat tot onheuglijke tijden teruggaat. Ons verschijnen op deze aarde als mens is slechts één akte van het grootse drama van onze evolutie. Het mensenras zelf is ook niet een recent product van de natuur. De mens kwam uit vroegere evolutionaire cyclussen en nam hier op aarde, die zijn tegenwoordig leerschool is, weer een lichaam aan. Ook moet worden opgemerkt dat er geen voortdurende ‘schepping’ van nieuwe zielen door de eeuwen heen plaatsvond. Het aantal evoluerende zielen, dat overigens ons voorstellingsvermogen ver te boven gaat, staat vast en is onveranderlijk. Dit betekent dat alle mensen als evoluerende ego’s, in overeenstemming met de economie van de natuur, telkens weer op aarde worden geboren.’ [7-8]
Ook hier is weer een aanleiding om een verschil met andere denkrichtingen vast te leggen. Volgens de theosofie bestaat er dus geen ‘voortdurende schepping van nieuwe zielen’, terwijl buiten de theosofie daarvan wel sprake is. Tenzij wij hier dit theosofische standpunt moeten beschouwen als de huidige evolutionaire mensheid op aarde, terwijl er andere mensheden in het heelal bestaan in de derde dimensie die niet uit onze ‘eigen’ oerknal zijn voortgekomen. Deze mogelijke optie vloeit misschien voort uit de opvolgende zin:
‘Wij allen, die onze huidige beschaving vormen, zijn hier al vele malen eerder geweest. Wij waren de mannen en vrouwen die de grote beschavingen van het verleden vormden, en wij waren ook belichaamd in de vele grootse prehistorische rassen, waarover mevrouw H.P. Blavatsky in haar Geheime Leer spreekt.’
We vervolgen met de volgende alinea:
‘De theosofie gaat daarom uit van preëxistentie, als een onmisbaar aspect van de eeuwigheid. Want iets dat een begin heeft, moet noodzakelijkerwijs ook een einde hebben. De natuur maakt dat maar af te duidelijk. Wat wij eeuwigheid of onsterfelijkheid noemen, moet zich eindeloos uitstrekken, zowel in het verleden als in de toekomst. Het meest innerlijke Zelf van de mens is een onsterfelijk wezen, een god, die zich van eeuw tot eeuw in nieuwe lichamen of voertuigen hult, om daarin alle ervaringen op te doen die in het heelal waartoe hij behoort mogelijk zijn, en zo het hoogste te bereiken in groei en zelfexpressie. Deze groei en evolutie zijn zonder begin en zonder einde. Alle wezens hebben daaraan deel, en zij maken gebruik van lichamen die passen bij het stadium van ontwikkeling waarin zij op een bepaald moment verkeren. Groei voltrekt zich niet in één rechte , opgaande lijn, maar in kringlopen, die van kleine duur en omvang kunnen zijn, maar ook perioden en gebieden kunnen omvatten die ons voorstellingsvermogen te boven gaan. Deze cyclussen worden gekenmerkt door een begin of geboorte, een opgang en hoogtepunt, gevolgd door een neergang en einde of dood, die weer wordt gevolgd door een nieuw begin, waarna het patroon zich herhaalt. Elke geboorte is daarom een wedergeboorte en elke dood een tijd van rust voorafgaande aan een nieuwe levensperiode.
Dit geldt voor alles wat leeft – heelallen, zonnestelsels, zonnen, werelden, mensen, dieren, planten, cellen, moleculen en atomen. Zij alle kennen een begin, gevolg door een periode van geopenbaard bestaan, en een einde of ‘dood’, die na een periode van rust of ongeopenbaard bestaan, weer door een nieuw begin en een nieuwe bestaansperiode wordt opgevolgd. Wat wij waarnemen zijn de vormen, die worden bezield door een centrum van bewustzijn, dat het eigenlijke evoluerende wezen is. De vormen zijn echter altijd samengesteld en bestaan uit kleinere levens, met een eigen vorm, een eigen bewustzijnscentrum en een eigen evolutie. In het geval van een mens kunnen we denken aan de cellen, in het geval van een heelal aan de talloze hemellichamen die te zamen het uiterlijke heelal vormen. Zo zien we dat de natuur overal hetzelfde patroon volgt en dat wat in het groot gebeurt zich in het klein herhaalt. Het menselijk leven is een noodzakelijk en hoogst belangrijk onderdeel van het kosmische evolutieplan. Wederbelichaming is een uiting van het universele levensritme, die wet of gewoonte in de natuur die wij overal waarnemen, zoals eb en vloed, dag en nacht, slapen en waken, leven en dood, de jaargetijden, opkomst en verval van beschavingen, enz. Bij de mens noemen wij dit proces van wedergeboorte of wederbelichaming reïncarnatie, wat ‘weer vlees worden’ betekent, of het weer aannemen van een voertuig of lichaam van vlees. Er zijn allerlei namen voor de verschillende vormen van wederbelichaming, waarbij alle wezens van hoog tot laag zijn betrokken, maar het gaat ons hier om de vorm die bij de mens behoort en reïncarnatie wordt genoemd. Het is de periodieke wedergeboorte van de geestelijke ego als mens op aarde.’ [8-10]
[1] Leoline L. Wright (met een vrije bewerking), Reïncarnatie. Theosophical University Press, Pasadena, Californië. Voor Nederland: Daal en Bergselaan 68, Den Haag, 1987, p.10-11
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.