Categorie archief: De Geheime Leer

Het heelal: een levend organisme

‘Een heelal komt tot aanzijn omdat een kosmische entiteit zich belichaamt; en een heelal sterft, evenals een mens sterft, omdat het het punt heeft bereikt waarop het grootste deel van zijn energieën de onzichtbare rijken al is binnengegaan. Heelallen belichamen zich net als menselijke ego’s. Dezelfde fundamentele wetten heersen zowel in het groot als in het klein. Er is geen enkel essentieel verschil. De verschillen liggen in de details, niet in de beginselen. De dood is slechts een verandering; het leven is slechts een ervaring. Het enig blijvende is zuiver onvermengd bewustzijn, want dat sluit al het andere in.

De mensen denken gewoonlijk dat ze volwassen worden en de groei dan stopt, dat men een poosje volwassen blijft en dan begint af te takelen. Er bestaat geen tijd van stilstand. De krachten die ons samenstellen en ieder van ons tot een wezen maken, zijn voortdurend in beweging en volgen dezelfde weg die tot de geboorte van het kind leidt, die het kind tot volwassenheid brengt en die de volwassene naar de dood voert. Vanaf het moment dat het hoogtepunt van de vermogens en krachten van een mens in een bepaald leven wordt bereikt, begint het verval, maar dit ‘verval’ betekent eenvoudig dat de innerlijke mens in de onzichtbare werelden al is begonnen zijn weg te vinden en zijn nieuwe lichaam te vormen.

Als mensen zijn we thuis op vele gebieden. We zijn in feite overal thuis. Ons aardse leven is maar één klein segment van de cirkel van het bestaan. Het zou absurd zijn te zeggen dat één bepaalde plaats, zoals onze aarde, de maatstaf zou zijn waarnaar de hele pelgrimstocht van de mens kan worden beoordeeld. Evenzo worden de belichaming en de groei van een heelal, zijn hoogtepunt en verval en daarna zijn dood, veroorzaakt doordat de kosmische entiteit vanuit de onzichtbare sferen naar deze stoffelijke gebieden komt, zich belichaamt in de substanties daarvan en zo een stoffelijk heelal opbouwt, en dan verdergaat; en wanneer deze reis haar einde nadert, verkeert het heelal in zijn stadia van ontbinding.

Het gaat met een ster of een zon net zoals met het heelal waaruit ze voortkomen. Elke entiteit doorloopt eenzelfde proces. Het leven is eeuwig, heeft begin noch einde; en een heelal verschilt in essentie in geen enkel opzicht van een mens. Hoe zou dat ook kunnen, wanneer de mens slechts illustreert wat het heelal als voornaamste wet tot uitdrukking brengt. De mens is het deel; het heelal is het geheel.

Kijk omhoog in de violette koepel van de nacht. Denk na over de sterren en de planeten; elk van hen is een levensatoom in het kosmische lichaam; elk van hen is de gestructureerde woonplaats van een menigte kleinere levensatomen, die de schitterende lichamen opbouwen die we zien. Bovendien was iedere stralende zon die als een juweel aan de hemel schittert eens een mens, of een wezen gelijkwaardig aan de mens, tot op zekere hoogte in het bezit van zelfbewustzijn, intellectuele kracht, een geweten en spirituele visie, en ook een lichaam. En de planeten en de myriaden entiteiten op de planeten die om zo’n kosmische god cirkelen, elk zo’n ster of zon, zijn dezelfde entiteiten die in lang vervlogen kosmische manvantara’s* de levensatomen van die entiteit waren. Door de eeuwen heen volgden ze zijn spoor, terwijl ze alle leerden en vorderden. Maar verder op het evolutiepad bevond zich, als hun leider, hun ouder, de bron van hun bestaan.

*Manvantara is een samenstelling van twee woorden, manu-antara, dat ‘tussen twee manu’s’ betekent en daarom slaat op de periode van gemanifesteerde activiteit tussen de openings- of wortel-manu en de afsluitende of zaad-manu van een bol. Door de gedachte uit te breiden heeft de term de algemene betekenis gekregen van de levensduur van een kosmische entiteit, hetzij planetair, solair of galactisch. Manu vertegenwoordigt dus de gezamenlijke entiteiten die aan het begin van manifestatie verschijnen, en waarvan alles wordt afgeleid.

Door onze daden beïnvloeden we voortdurend de bestemming van de zonnen en planeten van de toekomst, want wanneer wij, door de ingeboren vermogens van de innerlijke god tevoorschijn te brengen, stralende zonnen zullen zijn geworden die in de kosmische diepten schitteren, dan zijn de nevelvlekken en de zonnen die ons dan omringen de geëvolueerde entiteiten die nu onze medemensen zijn. Daarom zullen de karmische betrekkingen die we nu met elkaar op aarde of elders hebben, zeer zeker zowel hun als onze eigen bestemming beïnvloeden.

Ja, ieder van ons wordt in de verre eonen van de toekomst een zon, schitterend in de ruimten van de Ruimte. En dat zal gebeuren wanneer we de godheid in de kern van ons wezen door evolutie tevoorschijn hebben gebracht en wanneer die godheid op haar beurt naar nog grotere hoogten zal zijn gestegen. Voorbij de zon zijn er andere zonnen, zo verheven dat ze voor ons onzichtbaar zijn, zonnen waarvan onze eigen zon een goddelijke dienaar is.

De melkweg, een compleet en opzichzelfstaand heelal, is als geheel slechts één kosmische cel in het lichaam van een superkosmische entiteit, die op haar beurt er slechts één is van een oneindig aantal andere soortgelijke entiteiten. Het grote bevat het kleine; het grotere bevat het grote. Alles leeft voor en met al het andere. Dat is de reden waarom afgescheidenheid de ‘grote ketterij’ is genoemd. Ze is de grote illusie, want afgescheidenheid bestaat niet. Niets kan alleen voor zichzelf leven. Iedere entiteit leeft voor het geheel, en het geheel is niet volledig zonder die ene entiteit, en leeft daarom voor haar.

De grenzeloze Ruimte is ons thuis. Daarheen gaan we, en daar zijn we zelfs nu. We zijn niet alleen door onverbrekelijke schakels met het hart van de oneindigheid verbonden, maar we zijn zelf dat hart. Dat is het stille, smalle pad dat de oude filosofen onderwezen; het pad van het spirituele zelf in ons.

Een verkenning van de theosofie, blz. 40-2

https://www.theosofie.net/onlineliteratuur/verkenning/8verkenning.html

Het heelal, een levend organisme

[maar wel erg complex en hieronder duidelijk uitgelegd!]

‘De oude leringen zeggen dat het heelal als geheel een levend organisme is en dat ieder individueel leven in dat heelal is verbonden met het universele leven, en in feite een onafscheidelijk deel van dat leven is.

De verschillende levensvormen die we in de natuur zien, schijnen gescheiden en geheel onafhankelijk van elkaar te zijn, maar de oude wijsheid vertelt ons dat deze onafhankelijkheid alleen aan de buitenkant bestaat, in de materiële vorm, het voertuig of lichaam waarin de monade[i] tijdelijk is belichaamd. Achter deze uiterlijke vorm zijn ze niet onafhankelijk van elkaar, maar eenvoudig verschillende manifestaties, verschillende uitdrukkingen van hetzelfde universele leven, en zijn innerlijk met elkaar verenigd op de onzichtbare gebieden van de natuur.’

Zoals eilanden in een groep onafhankelijk lijken te bestaan, zijn al deze toch vanuit dezelfde moeder aarde aan de oppervlakte gekomen, en onder water met elkaar verbonden; zoals de vingers van één hand, hoewel tot op zekere hoogte vrij, toch verenigd zijn in dezelfde hand; zoals de bladeren van één boom, hoewel ze hun afzonderlijke bestaan hebben, toch delen zijn van de grotere eenheid, de boom, zo is elk leven in het heelal deel van het ene universele leven. De schakel die het individu verbindt met het universele leven en dus met alle andere individuele levens, ‘de stengel van het blad’, is de straal van de godheid in de kern van ieder wezen.

Deze leer dat alle wezens emanaties zijn van het ene universele leven wordt overal in de wereld aangetroffen en herkent men in zulke uitdrukkingen als: ‘God is overal’, ‘God is in alle dingen’. Het is het ‘ene in alles’, het ene leven dat zich uitdrukt door middel van de enorme verscheidenheid van vormen die we in het heelal zien.’

[Bron: https://www.theosofie.net/onlineliteratuur/levensraadsel/levensraadsel.pdf


[i] In algemene zin voor een ‘verscheidenheid van bewustzijnscentra’ in de mens gebruikt.

‘De evolutie van het godsbegrip houdt gelijke tred met de verstandelijke ontwikkeling van de mens zelf’ ~ Citaat uit de Geheime Leer

‘In modern taalgebruik zou men laatstgenoemde beter kosmische ideatie – geest – kunnen noemen, en eerstgenoemde kosmische substantie – stof. Deze, de alfa en de omega van het zijn, vormen slechts de twee facetten van het ene absolute bestaan. Dit laatste werd in de oudheid nooit met een bepaalde naam aangeroepen, of zelfs maar genoemd, behalve in allegorische zin. In het oudste Indo-Europese volk, dat van de hindoes, heeft de eredienst bij de verstandelijke klassen nooit (zoals bij de Grieken) bestaan uit een vurige verering van prachtige vormen en kunst, wat later leidde tot antropomorfisme. Maar terwijl de Griekse filosoof vormen vereerde, en alleen de hindoewijze ‘de ware relatie tussen aardse schoonheid en eeuwige waarheid opmerkte’, hebben de onontwikkelden van ieder volk geen van beide ooit begrepen.

Ook nu begrijpen ze het niet. De evolutie van het godsbegrip houdt gelijke tred met de verstandelijke ontwikkeling van de mens zelf. Dit is zo waar dat het hoogste ideaal waarnaar de religieuze geest in een tijdperk kan opstijgen, aan de filosofische geest in een volgende periode slechts een grove karikatuur zal toeschijnen! De filosofen zelf moesten worden ingewijd in de geheimen van het waarnemen, voordat ze de juiste opvatting van de Ouden in verband met dit heel metafysische onderwerp konden begrijpen. Anders – zonder zo’n inwijding – zal er voor iedere denker even duidelijk en onmiskenbaar een ‘tot hier en niet verder’ zijn, bepaald door zijn verstandelijke vermogens, als er krachtens de wet van karma een grens is aan de vooruitgang van een land of volk in zijn cyclus. Zonder inwijding zouden de idealen van het hedendaagse religieuze denken altijd worden ingeperkt en zich niet verder kunnen verheffen, want zowel idealistische als realistische denkers en zelfs vrijdenkers zijn slechts het resultaat en het natuurlijke product van hun omgeving en van hun tijd. De idealen van beiden zijn slechts het noodzakelijke gevolg van hun temperament, en de uitkomst van die fase van verstandelijke vooruitgang die een volk als geheel heeft bereikt. Vandaar dat de hoogste vlucht van de hedendaagse (westerse) metafysica, zoals al werd opgemerkt, nog ver van de waarheid afstaat. Veel van de huidige agnostische beschouwingen over het bestaan van de ‘eerste oorzaak’ zijn niet veel beter dan een verkapt materialisme – alleen de terminologie is verschillend. Zelfs een groot denker zoals Herbert Spencer spreekt soms over het ‘onkenbare’ in termen waaruit de dodelijke invloed van het materialistische denken blijkt, dat als een moordende sirocco alle tegenwoordige ontologische speculaties heeft doen verdorren en verwelken.’

Bron: https://www.theosofie.net/onlineliteratuur/geheimeleer/deel1/3goddelijkegedachte.html ]

Prachtige omschrijving in de Geheime Leer van de “eeuwige menselijke vormen die zich eerst via de buitenste schil van de mens zich in alle plantaardige en dierlijke lichamen, voordat ze de menselijke vorm aannam”

‘Onze menselijke vormen hebben daarom in de eeuwigheid bestaan als astrale of etherische oervormen; volgens die voorbeelden ontwikkelden de spirituele wezens (of goden), die als plicht hadden om deze tot objectief bestaan en aards leven te brengen, uit hun eigen essentie de protoplasmische vormen van toekomstige ego’s. Daarna, toen deze menselijke upadhi of grondvorm gereed was, begonnen de natuurlijke aardse krachten in te werken op die bovenzinnelijke vormen die, naast hun eigen elementen, ook die van alle vroegere plantvormen en toekomstige diervormen van deze aardbol bevatten. Daarom hulde de buitenste schil van de mens zich in alle plantaardige en dierlijke lichamen, voordat ze de menselijke vorm aannam.’

[bron: https://www.theosofie.net/impuls/2016/uittrekselGL.html ]